Het 'autisme' van de Serviërs
De NAVO-luchtacties hebben de
Serviërs verenigd. De oppositie wordt bedreigd en voor
landverraders uitgemaakt. Dat de Serviërs een miljoen Kosovaren
verdrijven is geen thema.
Door onze redacteur PETER MICHIELSEN
ROTTERDAM, 12 MEI. "Ik kan niet geloven dat het Servische volk de lezing
van het bewind in Belgrado over de oorlog gelooft." Dat zei de
Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Madeleine Albright,
gisteravond in een toespraak tot de Serviërs, die de boodschap via
zenders als de Voice of America, Radio Vrij Europa, Worldnet en het
Internet konden beluisteren. Ze doelde in concreto op de 'etnische
zuivering' van Kosovo door de Serviërs.
Belgrado beweert dat de Kosovaren vluchten voor de NAVO-bommen. Dat
klopt dus niet, zo wilde Albright de Serviërs voorhouden.
Het is de vraag hoeveel Servische kijkers zich iets van Albrights
ongeloof hebben aangetrokken. Sinds de luchtaanvallen begonnen, heeft de
sfeer in Servië veel gemeen met de sfeer, die onlangs door
commentator William Rees-Mogg in The Times in herinnering werd
geroepen. Rees-Mogg greep terug op zijn eigen herinneringen aan de
Duitse bombardementen op Londen in de Tweede Wereldoorlog. De Britten
zaten in hun schuilkelders, hoorden het beangstigende lawaai van de
Duitse bommenwerpers en hoorden hoe hun huizen boven hen instortten. En
één ding wisten ze heel zeker, aldus Rees-Mogg:
deze barbarij zouden ze nooit vergeten, zouden ze ook nooit
vergeven.
De oorlog heeft van de Serviërs, zo schreef onlangs de Kroatische
schrijfster Slavenka Drakulic in het blad Feral Tribune, een
autistisch volk gemaakt. Dat volk draagt de schietschijf trots op de
borst als verklaring van de eigen onschuld en de eigen martelaarsrol.
Het zal zich nooit afvragen wat het eigenlijk heeft misdreven om zo te
worden gebombardeerd en het is ook niet in staat een verband te leggen
tussen die luchtacties van de NAVO en het regime van Slobodan Milosevic,
of tussen de macht en de eigen verantwoordelijkheid.
De verdrijving van een miljoen Kosovaren is één drama,
aldus Drakulic, maar het autisme van de Serviërs is het tweede.
Dat autisme is niet nieuw. Het bestaat al sinds de desintegratie van
Joegoslavië in 1991. Een fatsoenlijk politiek debat heeft sindsdien
in dat Joegoslavië ontbroken, omdat het debat dat er was, volledig
werd gedomineerd door wat 'de Servische kwestie' kan worden genoemd: wat
zijn Serviërs, en binnen welke grenzen leven ze? En binnen welke
grenzen horen ze te leven? De oorlog in Kroatië in 1991 draaide al
net zo om die kwestie als de oorlog in Bosnië, en ook na de
beëindiging van de Bosnische oorlog in 1995 is 'de Servische
kwestie' als een verstikkende deken over de politiek in Joegoslavië
(en de Servische Republiek in Bosnië) blijven liggen. De Servische
kwestie is in Servië het alpha en omega van alles - een
onuitputtelijk reservoir voor manipulaties door Slobodan Milosevic en
een even onuitputtelijke bron van argumenten die de oppositiepartijen
verdelen en fragmenteren.
De NAVO-aanvallen hebben die sfeer versterkt en verdiept. De 'barbaarse
agressie', in de Servische media ondersteund met beelden van
burgerslachtoffers, hebben in Servië de sfeer opgeroepen die Rees-
Mogg beschreef. In die sfeer is de schietschijf een nieuw en trots
symbool: dat van unaniem verzet tegen de hele boze buitenwereld. Elke
vorm van kritiek op het bewind, van welke aard ook, staat gelijk aan
landverraad.
Dat merkt de oppositie aan den lijve. In de Servische media worden
mensen als Zoran Djindjic, de leider van de Democratische Partij, en ex-
generaal Vuk Obradovic, de leider van de sociaal-democraten, zonder
enige nuance uitgemaakt voor volksverraders, overlopers en spionnen.
Ze zouden vóór de NAVO-acties zijn en de NAVO zelfs doelen
voor de bombardementen hebben verraden. Djindjic deze week: "Het schort
er nog aan dat ze een prijs op mijn hoofd hebben gezet."
De campagne komt neer op een hetze, of zelfs op een oproep tot een
moordaanslag. Die heeft zijn precedent in de moord op de prominente
kritische journalist Slavko curuvija, eigenaar van twee onafhankelijke
kranten, die op 11 april in Belgrado door twee gemaskerde mannen werd
doodgeschoten. Die moord kan een waarschuwing aan opposanten zijn
geweest - zo wordt hij in elk geval wel geïnterpreteerd.
De hetze tegen de oppositie heeft Djindjic er inmiddels toe gebracht
zich voorlopig uit de voeten te maken: hij heeft zich teruggetrokken in
de zusterrepubliek Montenegro, waar zijn geestverwant Milo Djukanovic
aan de macht is. Vandaar zet hij zijn verzet tegen het regime voort. Hij
pleitte deze week in een gesprek met de Frankfurter
Allgemeine voor een volledig isolement van Milosevic, omdat in
Servië geen sprake zal zijn van democratie zolang deze aan de macht
is, en elk akkoord hem aan de macht houdt. "Met Milosevic in het zadel
zal de oorlog niet ophouden, dan komt er binnen half jaar oorlog in
Montenegro, over een jaar in de Sandzak, over anderhalf jaar in de
Vojvodina en over twee jaar in Belgrado." Zolang de oorlog woedt kan de
oppositie niets doen: de media staan onder censuur, de leiders van de
oppositie vrezen voor hun leven en iedereen die kritiek uit, moet vrezen
voor het leger te worden opgeroepen en naar Kosovo te worden gestuurd.
Veel kans werkelijk te worden begrepen maakt Madeleine Albright dus
niet. De Serviërs hebben geen enkele boodschap aan de
één miljoen uit Kosovo verdreven Albanezen. Ze hadden al
voor de luchtacties op 24 maart begonnen geen aandacht voor die
Albanezen - die in de ogen van de meeste Serviërs sowieso als niet-
Slaven en niet-christenen niet in Servië thuishoorden - en dat gold
tot op zekere hoogte zelfs voor de oppositie. Ook die oppositie heeft
zich de afgelopen jaren dan ook niet of nauwelijks om de onderdrukte
Albanezen bekommerd.
Dat is overigens niet alleen die oppositie te verwijten. Nadat de
Kosovaren in 1989 hun autonomie waren kwijtgeraakt, kozen ze voor een
zelfopgelegde vorm van segregatie. Ze verbraken alle contacten met het
Servische gezag en vormden hun eigen ondergrondse parallelstaat. Ze
boycotten alle verkiezingen en zijn dus ook niet meer parlementair
vertegenwoordigd geweest.
Eén van de gevolgen daarvan was dat ze zichzelf politiek
marginaliseerden in een mate die Milosevic in staat stelde hen totaal te
negeren (tot het Kosovo Bevrijdingsleger UÇK lastig werd, eind
1997).
Een ander gevolg was dat alle potentiële contacten van de Kosovaren
met de Servische oppositie werden verhinderd, zelfs nadat die oppositie
tot de conclusie was gekomen dat de Kosovaren hun autonomie moesten
terugkrijgen.
Dat contact werd al helemaal onmogelijk nadat de leiders van de
Albanezen in Kosovo onafhankelijkheid waren gaan eisen.
Als Albright verzucht dat ze zich niet kan voorstellen dat de lezing van
Belgrado over de Kosovaren in Servië wordt geloofd, betekent dat
hooguit dat ze weinig begrip heeft voor wat de Serviërs eigenlijk
bezighoudt.