Operatie Kosovo alleen op papier simpel
Op papier ziet de gecombineerde
evacuatie (van de troepen van Belgrado) plus invasie (van KFOR) in
Kosovo er betrekkelijk eenvoudig uit. Maar in de praktijk zitten er
veel haken en ogen aan.
Door MENNO STEKETEE
ROTTERDAM, 10 JUNI. Elf dagen, zoveel tijd hebben de Joegoslavische
troepen van de NAVO gekregen om Kosovo volledig te ontruimen.
Allereerst moeten alle militaire en militair getinte eenheden -
milities, politietroepen en dergelijke - zich uit het noorden, de
zogeheten zone 3, van de Servische provincie terugtrekken. Als de
evacuatie volgens plan verloopt moeten op 15 juni de Joegoslavische
eenheden de grensstrook met Albanië en Macedonië, zone 1,
waar de afgelopen weken hevig is gevochten met guerrillastrijders van
het UÇK, beginnen te verlaten. Weer drie dagen later moeten het
centrum van Kosovo en de hoofdstad Pristina, zone 2, worden
geëvacueerd. Op de 20ste juni mag de laatste Joegoslavische soldaat
het licht in de grenspost aan de Servische grens uitdoen. Vier routes
zijn na dagenlange onderhandelingen tussen de NAVO en de Joegoslavische
strijdkrachten overeengekomen. Deze wegen zullen evacuatieroutes zijn
voor de naar schatting 40.000 Joegoslavische en Servische manschappen
die nu nog in Kosovo zijn gelegerd. En tezelfdertijd dienen de
afgesproken routes als invalswegen voor de tienduizenden NAVO-
manschappen die bij wijze van spreken de motoren al laten draaien om
direct achter de terugtrekkende Serviërs op te trekken. Op deze
manier wordt voorkomen dat het UÇK gebruik maakt van een
machtsvacuüm, vóór de NAVO strategische stellingen
van de Serviërs overneemt en - misschien belangrijker nog - een
bijltjesdag op touw zet onder de resterende Servische burgers. Britse
troepen zijn de speerpunt van de oprukkende NAVO-eenheden. Volgens
berichten in de Britse pers zullen rupsvoertuigen met mijnenploegen -
zogeheten Mamba's - gevolgd door tankeenheden van de Vierde
Pantserbrigade, de beroemde Desert Rats, de Serviërs op de
hielen volgen naar de hun toegewezen bivaklokaties. Ook zullen naar
verwachting parachutisteneenheden en Ghurka's - door Groot-
Brittannië ingehuurde elitetroepen van Nepalese herkomst - door
helikopters met voorraden worden afgezet op strategische heuveltoppen
met uitzicht over de evacuatieroutes. Ook Amerikaanse mariniers,
waarvan er vandaag rond tweeduizend in Griekenland met hovercrafts aan
land gingen, zullen aan deze snelle operaties deelnemen. Daarna volgen
nog eens duizenden Britse - in totaal zullen 20.000 Britten in Kosovo
worden gelegerd -, Franse (7.000 man), Duitse (8500 man), Nederlandse
(2.050) en nog duizenden manschappen uit andere landen.
Zo ongeveer ziet het draaiboek van operatie Joint Guardian, het
binnentrekken van Kosovo, er uit. Althans: het ideale draaiboek.
Maar het aantal obstakels voor het plan is, op korte termijn en lange
termijn, letterlijk en figuurlijk, aanzienlijk. Allereerst is er het
probleem van de landmijnen, waarvan de Servische troepen er duizenden
hebben gelegd. Niet alleen zijn er mijnenvelden langs de grens met
Macedonië en Albanië gelegd om de aanvoerlijnen van het
UÇK te blokkeren, maar ook zijn overal in Kosovo zelf, in de
verlaten dorpen, mijnen en boobytraps achtergelaten om de
guerrillastrijders schuilmogelijkheden te onthouden. Kosovaarse
vluchtelingen hebben bovendien gezegd dat ze Servische eenheden lukraak
mijnen hebben zien leggen in boomgaarden en op de akkers. In de
overeenkomst tussen de NAVO en de Joegoslavische bevelhebbers is
overeengekomen dat de laatsten gedetailleerde informatie zullen
overhandigen over waar zich hoeveel landmijnen en boobytraps
bevinden. In de praktijk zal dit een bijna onmogelijke opgave zijn. In
de eerste plaats zijn de mijnen voor een deel klakkeloos in de grond
gestopt. Zelfs als de lokaties van de mijnenvelden bekend zijn, dan
kunnen individuele miliciens of soldaten nog besluiten om ze bij wijze
van akelige verrassing in de grond te laten zitten. Ongedisciplineerd
gedrag is, zie de schietpartijen en plunderingen in Pristina vannacht,
geen zeldzaamheid bij de Servische troepenmacht in Kosovo. In het
onwaarschijnlijke geval dat géén insubordinatie voorkomt,
vormen mijnen alsnog een probleem. Bij mijnenruimoperaties van de
Verenigde Naties in bijvoorbeeld Cambodja en Angola is gebleken dat op
elke honderd landmijnen er minstens zo'n twee of drie over het hoofd
worden gezien. Ook de NAVO zelf is debet aan het risico dat optrekkende
troepen van de explosieven hebben te vrezen. Bij de bombardementen is
gretig gebruik gemaakt van clusterbommen die ieder honderden kleine
bommetjes over een groot oppervlak verspreiden. Na de Golfoorlog bleken
deze zogeheten submunitions notoire blindgangers te zijn. In
Irak en Koeweit vallen door deze tennisbalgrote ladingen nog altijd
slachtoffers.
Ook de strijders van het Kosovo Bevrijdingsleger UÇK vormen in
Joint Guardian een wild card. Hoewel de UÇK-top beloofd
heeft geen wraakacties te zullen uitvoeren op terugtrekkende
Joegoslavische en Servische colonnes of achtergebleven burgers is niet
te zeggen of de strijders in het veld zich hier iets van aan zullen
trekken. Zeker is dat de NAVO in het geval van kwaadwillendheid van
UÇK-kant weinig zal kunnen ondernemen. De Serviërs zijn
immers met een even groot troepencontingent als de NAVO-macht en met
veel minder scrupules niet in staat geweest om de guerrilla geheel uit
te schakelen.
Toch is er één lichtend voorbeeld voor operatie Joint
Guardian. De NAVO-eenheden in Bosnië, eerst de Implementation
Force, IFOR, en later de Stabilisation Force, SFOR, hebben
sinds 1995, ondanks vrees voor het tegendeel, geen noemenswaardige
problemen opgeleverd. Al liggen ook na vier jaar de landmijnen nog
overal in Bosnië.