Milosevic wantrouwt zijn leger
Vorige week is de top van het Joegoslavische leger weer eens gezuiverd,
voor de zoveelste keer sinds oktober vorig jaar, toen de NAVO voor het
eerst met luchtacties dreigde. Broeit in het leger verzet tegen het
beleid van president Slobodan Milosevic? Grieven zijn er in elk geval
genoeg.
Door onze redacteur PETER MICHIELSEN
ROTTERDAM, 7 APRIL. Vijfendertig jaar lang was Tito's leger het federale
paradepaardje van het toenmalige Joegoslavië. Joegoslavië
was opgedeeld in deelrepublieken met veel eigen zeggenschap, maar het
leger was dat niet: het was het enige ècht Joegoslavische
instituut, overkoepelend en centraal geleid. En in de watten gelegd.
Een trots leger, dat kon bogen op heroïsche tradities die
zorgvuldig zijn gecultiveerd. De Serviërs en de Montenegrijnen,
de ruggengraat van het leger, zijn altijd de vechtjassen van de Balkan
geweest. Hadden de Habsburgers in de 18de eeuw geen Serviërs
ingehuurd om hun zuidgrens, de Krajina, tegen de Turken te verdedigen?
Hadden de Turken niet eeuwenlang met de Montenegrijnen in hun Zwarte
Bergen meer moeite gehad dan met alle andere Balkanvolkeren bij elkaar?
Zij, en de Serviërs, hadden zich het eerst van allen van het
Ottomaanse juk bevrijd. De Serviërs hadden in 1912 na zeshonderd
jaar de onoverwinnelijk geachte Turken binnen zes maanden uit Europa
verdreven. Nog altijd gaan de Serviërs prat op de heroïek van
de terugtocht van 1915, toen hun leger zich voor een Duitse,
Oostenrijkse en Bulgaarse overmacht moest terugtrekken, en dat deed met
een lange mars over de hele Balkan - tot aan de voet van de
Montenegrijnse en Albanese bergen officieren huilend van woede het
geschut opbliezen, de paarden slachtten en de voertuigen de ravijnen in
reden om te voorkomen dat ze in handen van de vijand vielen en de tocht
te voet verder ging, de bergen over, in sneeuw en ijs, permanent belaagd
door vijanden. Honger, kou, ontbering. Soldaten aten hun laarzen op.
Honderdduizend militairen stierven op die mars, duizenden anderen
verdronken op het laatste stuk, de overtocht van Albanië naar
Korfoe. Maar een half jaar later stond dat gedecimeerde leger weer op de
Balkan, en toen werden de Duitsers, Oostenrijkers en Bulgaren
teruggedreven. In de twee Balkanoorlogen en de Eerste Wereldoorlog
verloor Servië zestig procent van al zijn volwassen mannen en
negentig procent van zijn studenten - terug kreeg het een besef van
heroïek waarop het nog altijd prat gaat. Een trots leger.
De taak van die meest Joegoslavische van alle instanties in de federatie
van na 1945: de verdediging van het land tegen externe
vijanden, en de bescherming van de grondwettelijke en sociale orde, dat
wil zeggen: de prestaties van de revolutie als socialisme, blokvrijheid,
federalisme en arbeiderszelfbestuur. Bratstvo i jedinstvo:
broederschap en eenheid. De deelrepublieken konden hun eigen belangen
najagen, het leger waakte over hun eenheid. Die eenheid ging boven
alles. Serviërs en Montenegrijnen - die vechtjassen - maakten
zestig procent van het officierskorps uit, maar binnen het leger heerste
een taboe op nationalisme. Het leger was het bastion en de laatste
garantie van de Joegoslavische soevereiniteit, de lijm die
Joegoslavië bijeenhield, de waakhond van de eenheid.
Een staat in de staat: tot op zekere hoogte stond dat bastion los van de
samenleving. De officiersopleiding begon vaak op de leeftijd van
veertien, vijftien jaar. Plattelandsjongeren gingen de militaire
academies in en bleven in kazernes wonen als ze trouwden. Ze mochten
niet naar het buitenland, leefden ver van de samenleving, ver van wat
hun volksgenoten in de deelrepublieken bezighield. In ruil kregen ze
privileges, hoge salarissen en pensioenen, de luxe onderkomens, luxe vakanties in eigen land. Een militair hotel kon zich
meten met het Hilton. Een beschermd leven.
Het werkte. Het leger (en: zijn reputatie) beschermde Tito's
Joegoslavië tegen Stalins wraak in 1948, bij de breuk tussen
Belgrado en Moskou, beschermde het wellicht ook in 1956, bij de
Hongaarse opstand, en in 1968, toen Moskou de Praagse Lente hardhandig
onderdrukte. Het beschermde Tito's bewind zeker in 1966, bij de
belangrijkste binnenlandse uitdaging die hij het hoofd moest bieden, van
de kant van zijn vice-president Rankovic.
In de jaren tachtig, na Tito's dood, onderging het leger een
metamorfose. Met Tito viel de centrale figuur weg. Hij werd opgevolgd
door een collectief presidentschap waarin de voorzitter jaarlijks
rouleerde. Tien jaar lang was dat een komen en gaan van grijze muizen,
nietszeggende, krachteloze figuren. Dat was Tito's wens -
géén tweede Tito, géén krachtige leider
wiens etnische achtergrond het evenwicht tussen de republieken zou
kunnen verstoren - maar het was funest voor het leger, dat die bastion-
taak alleen in samenwerking met een daadkrachtige politieke leiding kon
vervullen. Die politieke leiding ontbrak, en het leger zag de deelrepu[-
]blieken opkomen, zag de zeggenschap van de gierige
lokale heersers groeien. Het centrum raakte vleugellam en het leger,
bastion van centralisme, werd onzeker. Het ontwikkelde zich nog meer tot
staat in de staat, vastbesloten tegen de opmars der nationalisten in de
republieken de ideologie en de eenheid te verdedigen. Maar naarmate die
eenheid afbrokkelde - en snel afbrokkelde nadat Slobodan Milosevic in
Servië vanaf 1986 de nationalistische trom roerde - werd het
leger doctrinair, achterdochtig, narcistisch en paranoïde.
De opmars van Milosevic leidde tot de grootste transformatie in het
leger toen Joegoslavië begon te desintegreren. Voor Milosevic was
de eenheid van Joegoslavië niet heilig: ze was onderhandelbaar toen
in 1990 en 1991 duidelijk werd dat de Slovenen en de Kroaten liever de
federatie verlieten dan in een door Milosevic gedomineerd
Joegoslavië te blijven. Slovenië mocht wat Milosevic betreft
vertrekken. Kroatië alleen met achterlating van de door Kroatische
Serviërs bewoonde gebieden. Toen het dat niet wilde, werd het
oorlog.
Het leger liet zich in 1990 en 1991 door Milosevic inpakken. Hij slaagde
erin de legerleiding een andere rol op te dringen: die van de bescherming van de Serviërs (in Kroatië, later in
Bosnië) tegen de 'separatisten'. Hij ontnam het leger daarmee zijn
historische rol, zijn historische missie: de bescherming van de eenheid
van de federatie. Het leger werd de gewapende arm van het Servische
nationalisme, van Groot-Servië. Voor dat Servische nationalisme
werden broedervolken bestreden en gooide het leger - dieptepunten in
zijn trotse geschiedenis - Vukovar plat, bombardeerde het Dubrovnik,
liet het zich verstrikken in etnische zuiveringen.
Zo werd dat leger tussen 1989 en 1995 het slachtoffer van het feit dat
zestig procent van zijn officieren Serviër of Montenegrijn was. Zij
bleken uiteindelijk even bevattelijk voor Milosevic' nationalistische
retoriek en de Servische haat tegen de 'separatisten'. Broederschap
werd bloedbroederschap. Milosevic verried heilige tradities, en
het leger verried ze met hem. Het leger als etnische zuiveraar - het is
een schandvlek op het blazoen van een leger dat zich in zijn
geschiedenis nooit iets te verwijten heeft gehad.
Die historische fout hebben vele opperofficieren Milosevic nooit
vergeven. Dat is de kiem van het wederzijdse wantrouwen tussen hem en
het leger. Het is ook de reden waarom Milosevic zich na 1991 heeft
geconcentreerd op de opbouw van een alternatief: een
politiemacht die hem als pretoriaanse garde absoluut trouw is en die
wordt ingezet bij het vuile werk. Het is de politie die in Kosovo de
burgers op de vlucht jaagt, de mannen vermoordt, de dorpen platbrandt.
Die politie wordt tevreden gehouden met hoge salarissen, modern
materiaal en privileges. De politie heeft zware artillerie, heeft tanks.
Het leger? Het leger werd afgeknepen. ,,Het leger is vernederd en op
elke mogelijke manier omlaag gehaald'', zei in december ex-generaal Vuk
Obradovic. ,,Het staat oog in oog met de financiële ineenstorting.
Er is geen geld voor modernisering, zelfs niet voor het voeden van de
soldaten. Dit land moet voor eens en altijd beslissen of het wel een
leger wil.''
Toen het bewind van Milosevic in februari vorig jaar zijn militaire
offensief tegen het Kosovo Bevrijdingsleger UÇK ontketende, en
dat offensief voornamelijk bleek te bestaan uit de verdrijving van
onschuldige burgers, periodieke massamoorden en het platbranden van
dorpen, tekende het leger verzet aan. In oktober, kort nadat de NAVO met
bombardementen was gaan dreigen, nam opperbevelhebber Momcilo Perisic
bij overleg in Belgrado de opperbevelhebber van de NAVO, generaal Wesley
Clark, apart. Hij stuurde de andere aanwezigen weg, zette de televisie
hard en maakte Clark duidelijk dat hij geen oorlog met de NAVO
wenste en dat het leger de laatste democratische instantie van
Joegoslavië was. Een maand later werd hij door Milosevic ontslagen,
net als de chef van de veiligheidsdiensten en de chef van de luchtmacht,
allen tegenstanders van Milosevic' Kosovo-beleid, allen voorstanders van
een open, op samenwerking met het Westen gericht beleid. Perisic werd
'bevorderd' tot adviseur van de federale premier. Hij bedankte voor die
eer en protesteerde: zijn ontslag was ,,onfatsoenlijk en illegaal''.
,,De huidige macht houdt niet van integere en denkende mensen.''
Sindsdien is verder gezuiverd: voortdurend zijn gewantrouwde
generaals vervangen door pionnen van Milosevic. Of de legerleiding hem
nu in zijn confrontatie in en om Kosovo volgt is onduidelijk, maar NAVO-
aanvallen op Joegoslavië's soevereiniteit - voor alle Serviërs
niets anders dan agressie - zijn niet bevorderlijk voor verdeeldheid. De
NAVO verenigt op dit moment alle Serviërs rond Milosevic en diens
doel, de NAVO ervan te weerhouden de Serviërs Kosovo te ontnemen.
Bovendien weet het leger maar al te goed dat er voor Milosevic geen
duidelijk (burger)alternatief is. Vast staat echter op de langere
termijn dat het leger geen enkele reden heeft Milosevic dankbaar te
zijn, en dat nergens méér dan in het leger - met zijn
vijftig jaar lang ingehamerde taakopvatting - het besef bestaat dat
Milosevic' beleid Joegoslavië heeft vernietigd, vernederd,
verpauperd en geïsoleerd en dat hij het was die het leger er aan
het begin van dit decennium toe heeft gebracht de handen heel erg vuil
te maken.