IBRAHIM RUGOVA
Pion of leider van Kosovaren?
Door onze redacteur PETER MICHIELSEN
ROTTERDAM, 6 MEI. Zes weken na
het begin van de NAVO-luchtacties, zes weken ook na het begin van de
grootste 'etnische zuivering' in de recenteEuropese geschiedenis,
stapte Ibrahim Rugova gisteren in Rome uit het vliegtuig uit Belgrado.
Maar wie is Rugova nog?
De vraag is wie gisteren in Rome de vliegtuigtrap afdaalde: een
vrij man, na zes weken huisarrest weggestuurd om, zoals een
Joegoslavische onderminister het een macaber gevoel voor de realiteit
uitdrukte "het lot van zijn natie te delen": een leider die zijn
verdreven volk mag volgen? Een wandelend gevaar van goede wil van
Belgrado? Of een boodschapper, uitgestuurd met geheime voorstellen? Of
toch de pion die hij de afgelopen zes weken is geweest, een machteloze
speler die door de Serviërs keer op keer is misbruikt? En
tenslotte: is de man die gisteren die vliegtuigtrap afkwam, die frle
literatuurcriticus met zijn eeuwige zijden sjaaltje, nog wel de leider
van de Kosovaren? De eerste indicatie is dat Rugova is weggegaan om niet
terug te keren: hij bracht zijn gezin mee, en dat duidt niet op een
spoedige terugkeer. Hij lijkt ook geen bemiddelaar. In Rome is gezegd
dat hij geen boodschappen uit Belgrado heeft meegebracht. Bovendien kan
Belgrado daarvoor toch heel wat makkelijker gebruik maken van Viktor
Tsjernomyrdin, die onbelemmerd toegang heeft tot elke NAVO-leider, dan
van een man wiens imago danig is aangetast.
Want dat dat imago heeft geleden staat buiten kijf. Tot vier keer toe
hebben de Serviërs Rugova in pr-stuntjes voor de tv-camera's
gesleept, onderwijl doorgaand met een moorddadige verdrijving van zijn
volk. Hij werd op 1 april met Milosevic gefilmd, ongemakkelijk kijkend,
voor 'overleg over een vredesplan'. Op 12 april werd hij gefilmd met de
Servische president Milutinovic, drie dagen later met de patriarch
aller Russen en op 28 april opnieuw met Milutinovic, waarbij werd
gerept van "groeiend wederzijds vertrouwen". En tussen die ontmoetingen
door zat Rugova gevangen in zijn eigen huis, met op de begane grond
zwaarbewapende Servische soldaten: een pion, heftig gefrustreerd ("De
Serviërs sleen kat en muis met me", zei hij tegen een verslaggever
van Der Spiegel). Een tragische figuur, machteloos en misbruikt.
Rugova is niet langer de leider van de Kosovo-Albanezen. Hij leidt in
maam nog de 'Republiek Kosovo' en de Democratische Liga van Kosovo
(LDK), de partij die tien jaar lang de Kosovaren heeft aangevoerd in
hun vreedzame verzet tegen de Serviërs, en die een regering in
ballingschap leidt onder de in Bonn wonende Bujar Bukoshi. Maar zelfs
de LDK heeft haar vraagtekens bij de vraag in hoeverre Rugova's imago
is aangetast door zijn ogenschijnlijke collaboratie met de
Serviërs in oorlogstijd.
Voor het UÇK, het Kosovo Bevrijdingsleger, is Rugova, mèt
zijn LDK, verleden tijd. Het UÇK heeft in Tirana een
rivaliserende regering in ballingschap gevormd onder Hashim
Thaçi, de leider van de Kosovaarse delegatie in Rambouillet. Die
twee regeringen gunnen elkaar het licht in de ogen niet. Die van
Bukoshi beschikt over het geld van de ondergrondse 'Republiek Kosovo',
ingezameld onder de Kosovaarse diaspora in het Westen, en financiert
daarmee nu een eigen leger, parallel aan en rivaliserend met het
UÇK: de Verenigde Strijdkrachten van Kosovo (FARK). Bukoshi
heeft dat al eerder geprobeerd, vergeefs, omdat zijn soldaten te vaak
overliepen naar het UÇK.
De oorlog wakkert de geschillen alleen maar verder aan. Albanië
heeft de UÇK-regering erkend als de enige echte van Kosovo en
Bukoshi is met zijn LDK-regering in het defensief gedrongen. Hij verwijt
het UÇK zijn strijders te recruteren onder de vluchtelingen in
Macedonië en Albanië en hen ongetraind en slecht bewapend
Kosovo in te sturen, waar ze als kanonnenvoer voor de Serviërs
dienen. Het UÇK intussen bestempelt de LDK-regering als
"onbetekenend". Ibrahim Rugova is geen verleden tijd. Maar hij zal in
Kosovo alleen nog een leidersrol kunnen spelen als hij een heel goede
verklaring heeft voor zijn gedrag van de laatste weken.