In Kosovo tekent zich humanitair drama af
Door onze redacteur PETER MICHIELSEN
In Kosovo tekent zich bij het naderen van
de winter een humanitaire ramp af: vele tienduizenden vluchtelingen
bivakkeren in de bergen en bossen zonder enige vorm van onderdak of
hulp.
ROTTERDAM, 4 SEPT. Het afgelopen weekeinde sloeg in Kosovo het weer om:
de temperatuur daalde 's nachts tot zeven graden en in de bergachtige
gebieden was het nog kouder. Slagregens kondigden de komst van de herfst
aan.
Het was voor de hulporganisaties, die in de Servische provincie de
honderdduizenden vluchtelingen trachten te helpen, een laatste
alarmsignaal: als nu geen oplossing wordt gevonden voor de Albanezen die
van huis en haard zijn verdreven, is het binnenkort te laat. Voor velen
is het dat nu al.
De intensiteit van het conflict in Kosovo, waar het slechtbewapende
Albanese Bevrijdingsleger UÇK vecht tegen de goedbewapende
Servische politietroepen en het Joegoslavische leger, maar ook de
strategie van de Serviërs bepalen de ernst van de situatie van de
vluchtelingen. De Servische troepen passen de tactiek van de etnische
zuivering toe - niet overal in Kosovo, maar wel in strategisch
belangrijke gebieden als de grensstreek met Albanië en het centrale
deel van Kosovo, waar de steun voor het UÇK het grootst is. De
strategie is simpel, rigoureus en wreed: dorpen van Albanezen worden met
artillerie beschoten; de bewoners slaan op de vlucht; vervolgens trekken
de Serviërs de dorpen binnen en steken systematisch alle huizen in
brand, om een terugkeer van de bewoners onmogelijk te maken. In veel
gevallen worden de bewoners achtervolgd en worden de primitieve
tentenkampen die ze in de heuvels opslaan, ook beschoten en in brand
gestoken. Inmiddels is eenderde van alle dorpen in Kosovo door de
Serviërs aangevallen.
De Serviërs hebben niet genoeg manschappen om de ingenomen dorpen
blijvend te bezetten: als die eenmaal zijn platgebrand trekken ze weg.
Maar ze keren wel regelmatig terug, en dat weerhoudt de Albanese
vluchtelingen ervan naar hun huizen terug te gaan - als er nog huizen
zijn om naar terug te keren. De Serviërs gaan er gemakshalve van
uit dat in de 'lege' gebieden alles wat beweegt een UÇK-strijder
moet zijn op wie mag - zelfs moet - worden geschoten.
Niet alleen de Albanezen vluchten, in Kosovo. De Serviërs en
Montenegrijnen die er wonen - tien procent van de bevolking van twee
miljoen - vluchten ook, naar Servië en Montenegro. Steeds meer
niet-Albanezen vinden dat ze geen toekomst hebben in Kosovo en gevaar
lopen. Enkele tientallen Servische en Montenegrijnse burgers zijn tot nu
toe door het UÇK ontvoerd en vermoord.
Aldus zijn, sinds eind februari de Serviërs hun offensief tegen het
UÇK begonnen, 265.000 mensen op de vlucht gedreven, dertien
procent van de totale bevolking. Sommige hulporganisaties schatten het
aantal vluchtelingen op meer dan 400.000 en op een conferentie van de
Raad van Europa over de vluchtelingen circuleerde in Parijs gisteren het
cijfer 600.000.
Van hen bivakkeren er tenminste 50.000 in de open lucht, in de bossen en
bergen, niet of pas net ontdekt door hulporganisaties, ten prooi aan het
steeds slechtere weer, voedselgebrek en de angst door de Serviërs
te worden ontdekt. Kinderen sterven aan uitdroging, vrouwen sterven als
ze kinderen ter wereld brengen, bejaarden sterven van uitputting. Veel
vluchtelingen wachten in het ontoegankelijke grensgebied met
Albanië op een kans die grens over te vluchten - maar durven niet
omdat overal mijnen zijn gelegd.
Het werk van de hulpverleners wordt bemoeilijkt door de Servische
autoriteiten. Verzoeken om scholen in te richten als opvangcentra worden
niet eens beantwoord. Veel produkten mogen van de Serviërs alleen
aan (staats)groothandelaren worden verkocht, niet aan particuliere
organisaties zoals de hulporganisaties. Dat geldt voor levensmiddelen,
waspoeder, benzine en schoonmaakmiddelen. Hulporganisaties mogen ook
geen konvooien uitsturen zonder schriftelijke toestemming van de
financiële en de gewone politie. Als die toestemming er eenmaal is,
is ze nog geen garantie dat zo'n konvooi niet bij de eerste de beste
Servische politiepost wordt teruggestuurd. Buitenlandse hulpverleners
moeten vier tot zes weken op een visum wachten, en dat wordt nogal eens
geweigerd. Vorige week lieten de Serviërs een voedselkonvooi van de
(Kosovaarse) Moeder Teresa Sociëteit (veruit de meest actieve
hulporganisatie in Kosovo) passeren, om prompt met een tank en
vervolgens met machinegeweren het vuur te openen: drie doden.
De buurlanden van Kosovo kampen inmiddels met steeds grotere problemen
bij de opvang van de vluchtelingen die er wèl in slagen uit hun
provincie te ontkomen. De veertienduizend Kosovaren in Albanië
bivakkeren er in het meest onontwikkelde en onherbergzame deel van een
land dat zelf al een enorm ordeprobleem heeft. In Macedonië zitten
achtduizend Kosovo-Albanezen, in Bosnië officieel 1.600 maar in
werkelijkheid vijfduizend (eind dit jaar zullen het er tienduizend zijn)
en in Montenegro zijn het er inmiddels 34.000. In Montenegro komen er
elke dag 250 tot 300 bij.
Montenegro maakt zich zorgen over de invloed van de komst van al die
Albanezen op de etnische samenstelling van de Montenegrijnse bevolking.
Montenegro telt 600.000 inwoners, onder wie een Albanese minderheid van
40.000. Die minderheid is door de toevloed uit Kosovo bijna verdubbeld.
Een op de tien inwoners van Montenegro is vluchteling, want het land
telt ook nog 30.000 vluchtelingen uit Kroatië en Bosnië.
Daar komt bij dat in werkelijkheid het aantal vluchtelingen uit Kosovo
hoger ligt dan 34.000: velen melden zich na aankomst in Montenegro niet
en duiken onder, al dan niet bij familieleden. In de stad Ulcinj -
20.000 inwoners, van wie 72 procent Albanees - zitten nu 14.000
Kosovaren die zich wèl en zeker zesduizend die zich niet hebben
gemeld. De bevolking van Ulcinj is derhalve in enkele maanden
verdubbeld.
Volgens de Amerikaanse regering verkeren in Kosovo zelf 100.000
vluchtelingen in levensgevaar nu de winter voor de deur staat.
Washington stuurde onlangs Julia Taft, onderminister van Buitenlandse
Zaken, belast met vluchtelingenzaken, naar Kosovo. Maar toezeggingen van
de Servische autoriteiten heeft ze niet gekregen. De Amerikaanse
bemiddelaar in de crisis, Christopher Hill, vroeg dinsdag de
Joegoslavische leider Slobodan Milosevic om medewerking bij de
bestrijding van de vluchtelingencrisis. In het openbaar houdt het
Servische bewind vol dat er van een humanitaire crisis in Kosovo evenwel
geen sprake is: die crisis is simpelweg een door de Albanezen en het
Westen kunstmatig geschapen probleem dat het Westen een alibi moet geven
zich met Kosovo te bemoeien.