'Dat nooit weer' geldt niet voor Kosovo
Wie de Tweede Wereldoorlog had overleefd, had de
keus uit drie mogelijkheden: zwijgen, praten of schrijven.De zwijgers hadden maar al te
vaak te maken met een afwijzende
of vijandige omgeving die niets van
dat gezeur uit het recente verleden
moest hebben. Vaak waren zij ook
niet in staat om zichzelf te confronteren met hetgeen hun was overkomen - en kregen zij pas jaren later
daarmee problemen.
De praters probeerden hun ervaringen te overwinnen door ze
eindeloos, als een repeterende
breuk, te herbeleven.
De schrijvers wilden verhinderen dat het gebeurde vergeten in de
geschiedenis zou wegzakken. De
SS-officier die tot een jood zei dat
zelfs als iemand het kamp zou
overleven, hij toch nooit geloofd
zou worden, moest hoe dan ook in
het ongelijk worden gesteld.
Vaak probeerden de praters elkaar te overtroeven. Lijden is zowel in de joodse als in de christelijke cultuur een groot goed. Dus
werden zij die het meest hadden geleden de morele winnaars. Zoals
die oude dame die in Auschwitz al
in de gaskamer was geweest, maar
er tijdelijk werd uitgelaten omdat
het gas op dat moment op was.
Daarna kwam het er niet meer van,
en werd zij door de Russen bevrijd.
Zij stond aan de top van het klassement-lijden. Niemand had immers
het vernietigingskamp Sobibor
overleefd; dus kon ook niemand
uit dát kamp tot de kampioenen
worden gerekend.
Een eervolle vermelding kregen
zij die Mauthausen, Dachau en
Buchenwald hadden overleefd.
Want zij hadden in feite ook dood
moeten zijn. Bergen Belsen, dat
geen gaskamers of dwangarbeid
kende, en waar de gevangenen alleen werden doodgehongerd,
stond midden op de ranglijst. Onderaan stond het concentratiekamp Theresienstadt, dat geen
vernietigings- of uithongeringskamp was geweest. Daarom moesten de mensen uit dat kamp hun
mond houden. Zij hadden 'niets
meegemaakt'. Uiteraard waren de
onderduikers, méér dan alle anderen, lieden die nóg minder hadden
meegemaakt, en dus al helemaal
niets mochten zeggen.
Vanaf de jaren '60 brak de hiërarchie van het lijden geleidelijk af.
Omdat het duidelijk werd dat veel
meer mensen dan gedacht, inclusief de naoorlogse generatie, ernstig beschadigd waren. En omdat
anderen die zich van de joodse lijdenscatalogus buitengesloten
voelden, aandacht eisten én kregen
voor hún lijden. Iedereen had recht
op erkenning voor zijn eigen lijdensgeschiedenis.
Door de Koude Oorlog brokkelde de positie van de kampioenen in
het lijden nog verder af. Veel
slachtoffers die de verschrikkingen
van Buchenwald hadden overleefd, bleken immers op hun beurt
beulen te zijn geworden van het
communistische systeem in de
DDR. Hoe konden zulke goede
mensen zó slecht zijn geworden?
Maar men gaf bij voorkeur geen
aandacht aan dat fenomeen. Want
intussen hadden Auschwitz en Hitler een puur-mythologische betekenis gekregen. Zij waren de symbolen geworden van een exclusief
en eenmalig Kwaad.
Natuurlijk waren er schrijvers
die aantoonden dat dit Kwaad helemaal niet eenduidig was, maar
oneindig veel facetten omvatte. Zo
bleken de meeste oorlogsmisdadigers doodgewone mensen te zijn -
toegewijde echtgenoten, liefhebbende vaders, dierenminnaars of
liefhebbers van klassieke muziek.
Zij hadden 'alleen op bevel' massamoorden georganiseerd, of deel
uitgemaakt van een bestaand systeem waaraan zij zich niet wilden
onttrekken.
De banaliteit van Het Kwaad
bleek echter maatschappelijk onacceptabel te zijn. Want dat zou
betekenen dat Auschwitz geen
aberratie van de geschiedenis was
en dat in ieder een potentiële Hitler
leefde. Die gedachte was onverteerbaar, zowel voor de overlevenden met hun unieke ervaringen, als
voor de samenlevingen waarin zij
terugkwamen. Bovendien bleek
dat Het Kwaad wel degelijk een dividend opleverde, met name de 'erkenning' dat men tot de kampioenen behoorde van het lijden. Dus
werd erkenning het tovermedicijn
bij uitstek om ellende op alle niveaus van de meest verschillende
mensen en groepen te genezen.
Tegelijkertijd groeide in het
steeds rijkere en vrijere Westen,
waarin de culturele en religieuze
scheidslijnen alsmaar verder vervaagden, de behoefte van vele half
of geheel geassimileerde 'allochtonen' om 'op zoek te gaan naar hun
wortels'. Zij leefden en voelden als
de meerderheid, maar hadden toch
iets andere leefgewoonten en zagen er soms ook iets anders uit. Zij
wisten echter niet wat dat 'anders
zijn' nu precies was.
Met name de afstammelingen
van groepen en volkeren met vreselijke ervaringen, zoals de Armeniërs en veel zwarte Amerikanen,
wilden nu eindelijk hun historische
slachtofferschap aantonen en
daarmee hun eigen identiteit benadrukken. Al die groepen zagen in
de joden een voorbeeld. Het werd
door de één als een wonder, door
de ander als een vloek gezien dat
het joodse volk dát alles had overleefd. Zelfs in de Derde Wereld
vroegen velen zich af hoe zij, na alle
rampspoed die hun was overkomen, zoveel succes hadden gehad
bij de stichting en verdediging van
de staat Israel.
Daarom probeerden de Palestijnen na de door Israel zo onverwachts gewonnen juni-oorlog van
1967 de plaats van de joden in te
nemen. Jaren lang hadden zij óf de
holocaust ontkend, óf 'bewezen'
dat de nazi's nauw met 'de zionisten' hadden samengewerkt bij de
uitroeiing van de joden. Nu stelden
zij dat diezelfde zionisten in niets
van de nazi's verschilden, waardoor zijzelf de joden van de Israeliërs waren geworden.
Vanaf de jaren '70 kregen het lijden en het leed van de vervolgden
en onderdrukten op aarde nog
steeds grote aandacht, maar leverde de strijd tegen Het Kwaad
steeds meer problemen op. Stuk
voor stuk verdwenen de voorbeelden van Het Goede, gepersonifieerd door tal van landen. Israel,
Cuba, Joegoslavië, China en de
PLO bleken in werkelijkheid minder voortreffelijk te zijn dan men ze
had afgeschilderd. In hun plaats
kwamen geen nieuwe voorbeelden.
Tegelijkertijd dempte de mogelijkheid dat de strijd tegen Het
Kwaad in een vernietigende
atoomoorlog kon uitmonden het
nog overgebleven enthousiasme.
Waar vroeger het bewustzijn had
geheerst dat sommige oorlogen
wel degelijk 'rechtvaardig' waren,
kwam nu steeds meer het besef op
dat álle oorlogen per definitie
slecht waren, zelfs de oorlogen van
de Goeden tegen de Slechten. Dat
was allemaal voor niets vergoten
bloed en verspilde moeite.
Natuurlijk moest Het Kwaad
nog wél worden bestreden. Maar
dan gaarne met vriendelijke middelen, bijvoorbeeld met het organiseren van demonstraties en rockconcerten. Of met minder vriendelijke, maar even risicovrije middelen, zoals vanuit de verte gelanceerde precisiebommen en raketten. En natuurlijk was het van belang dat elk jaar opnieuw de 4 mei-herdenkingstoespraak van een
burgemeester of minister werd opgeluisterd met de belofte: 'Dat
nooit weer!'. Zoals ook de kerstwens 'Vrede op Aarde' onvervangbaar was.
Nu, voor de eerste maal sinds de
Tweede Wereldoorlog, lijkt de
Westerse wereld die belofte van
'Dat nooit weer!' in te lossen. Reden om innig tevreden te zijn. Eindelijk wordt er ingegrepen. Ditmaal proberen de lidstaten van de
NAVO daadwerkelijk een eind te
maken aan massa-verdrijvingen en
-moorden, gepleegd door een nationale overheid. Eindelijk verspreiden zij met geweld 'onze democratische normen en waarden'. Nog
niet over de hele wereld, maar alleen over de rest van Europa, en
dan op zo'n wijze dat men in geen
van de NAVO-landen slachtoffers
hoeft te betreuren.
Maar leidt zo'n tienprocentsoorlog tot iets anders dan een tienprocentsoplossing? Meedogenloze
regimes, die ook nog eens door een
meerderheid van de bevolking
worden gesteund, kunnen immers
niet door bombardementen worden weggevaagd. De Duitsers na
de Tweede Wereldoorlog waren
geen betere mensen dan daarvoor.
De Duitse samenleving kreeg alleen onder dwang van de overwinnaars de democratie opgelegd -
met alle normen en waarden die
daarbij horen, plus de economische basis, die voor elke democratie onmisbaar is. Maar bijna alle
oorlogsmisdadigers, die niet werden opgepakt of gestraft, gleden
onzichtbaar terug in hun vroegere
posities van geachte medeburgers.
Helaas is het streven van de
NAVO, wat Joegoslavië betreft,
niet om daar de samenleving grondig te wijzigen. Dat zou te kostbaar
zijn, dat wil zeggen teveel eigen
mensenlevens, teveel geld en teveel
inspanning kosten. Dat maakt het
inlossen van de 4 mei-belofte ten
aanzien van Kosovo zo dubieus.
Toch is het moeilijk bezwaar aan te
tekenen tegen wat de NAVO in Joegoslavië doet. Een normaal mens
kan immers niet anders dan met de
Kosovaren begaan zijn?
Maar zoals voorheen de naakte
werkelijkheid van Auschwitz in
een steriel symbool veranderde,
dat alleen voor de overlevenden en
hun naasten nog van écht belang is,
zo begint Kosovo nú al geschiedenis te worden... en dus ons een
beetje te vervelen. Al die vreselijke
verhalen? We hebben ze wel genoeg gehoord. Die bombardementen, waarbij ook nog burgers omkomen? Het heeft te lang geduurd.
,,Wat moeten we met die Albanezen?' denken kennelijk al die politici die ze per se 'in de regio' willen
houden en in eigen land weigeren.
Onze scepsis en afstandelijkheid
zouden aanzienlijk afnemen, als
wij het gevoel zouden hebben dat
'de politiek' serieus is in haar oorlog tegen Het Kwaad in Kosovo,
als wij meer zekerheid zouden hebben dat de eindeloos herhaalde 4
mei-beloftes inderdaad worden
waargemaakt.
Als het er niet van komt, zullen
er boeken worden geschreven en is
er over een jaar of drie - want de
tijd gaat snel - vast en zeker een
goede film over het lot van de Albanese Kosovaren. En misschien ook
over onze schuldgevoelens.
Michael Stein is redacteur van NRC
Handelsblad.