Westen mag Rusland niet kwijtraken
Dominique Moïsi
Het bombarderen van burgers kan
geen positieve gevolgen hebben; dat weten we, want dat hebben we
gedaan." Deze pacifistische reactie is niet afkomstig van een
Amerikaanse Vietnamveteraan maar van een Russische democraat van nog
geen veertig jaar oud. Na Afghanistan en Tsjetsjenië is hij de
oorlog beu - alle oorlogen, ook de 'rechtvaardige'.
Een week geleden heb ik in de omgeving van Moskou, op de jaarlijkse
conferentie van de Hogeschool voor Politieke Wetenschappen van Moskou,
het NAVO-optreden in Kosovo verdedigd voor een groep nationale en
regionale parlementsleden die het gehele politieke spectrum in Rusland
vertegenwoordigden, van de communisten tot extreem-rechts. Zij verzetten
zich unaniem en emotioneel tegen de westerse interventie in Kosovo, maar
deden dat uit sterk uiteenlopende motieven. Ook voor Rusland
weerspiegelt de oorlog in Kosovo het zoeken naar een identiteit, het
streven naar status en invloed, en de moeilijke overgangsperiode van de
'abnormale' maar gevreesde, centrale supermogendheid die het eens was,
naar een chaotisch en gemarginaliseerd wereldrijk-in-verval dat wanhopig
probeert een meer 'normaal' land te worden.
De aanwezige tegenstanders van het westerse ingrijpen in Kosovo waren te
groeperen in drie categorieën: de felle anti-Amerika- en anti-
NAVO-gezinden; de voorstanders van het soevereiniteitsbeginsel; en de
pacifisten. In de eerste categorie vielen uiteraard de communisten. Wie
hun argumenten hoort, voelt zich twintig jaar jonger. De Sovjet-Unie was
niet terug, ze was nooit weg geweest. Getrouw aan de complot-theorie als
basis van hun geschiedopvatting, veroordeelden ze de 'werkelijke'
bedoelingen die de Verenigde Staten met de oorlog in Kosovo hadden,
namelijk het voorkomen dat de euro een bedreiging voor de dollar zou
worden! Een evident complot, dat zij hadden ontdekt. De selectieve
verontwaardiging in het Westen (waarom Kosovo wel en Midden-Afrika of
Tsjetsjenië niet?) illustreerde het valse moralisme en het
universalisme van de Verenigde Staten. In hun ogen misbruikt Washington
zijn huidige superioriteit met absoluut cynisme.
De tweede categorie tegenstanders verdedigen het beginsel van de
nationale soevereiniteit. Als lid van de hoogst selecte 'Club van Vijf'
in de VN-Veiligheidsraad moet Rusland wel negatief reageren op het
passeren van de Verenigde Naties en meer in het algemeen tegen de
actuele tendensen van het mondiale tijdperk, waarin de nationale
soevereiniteit niet langer de ultima ratio van de internationale
politiek is. Het humane maar vage en dubbelzinnige begrip 'menselijke
veiligheid' dat de Canadese regering propageert kan de Russen geenszins
bekoren. Om de nationale soevereiniteit terzijde te schuiven in naam van
een universalistische visie op de rechten van de mens moet men
beschikken over een welvarende economie, een onbetwiste identiteit en
een stabiel democratisch pluralisme, kortom, over een kalm politiek
klimaat. Ook een met succes afgesloten tragisch, recent verleden is een
onmiskenbaar pluspunt. Alleen het 'Westen', en dan vooral West-Europa
voldoet aan deze criteria.
De Russen zijn te onzeker van zichzelf, van hun politieke, economische
en sociale toekomst, van hun internationale status, en zelfs van hun
eigen geografie om vraagtekens te zetten bij het principe van de
nationale soevereiniteit of het klassieke model van het machtsevenwicht.
Zij zijn nog niet klaar voor het mondiale tijdperk. Ondanks zijn
geografische ligging staat Rusland in deze kwesties veel dichter bij
India, China en de meeste landen op het Zuidelijk Halfrond met hun nog
'jonge' nationalisme. Het onderscheid dat NAVO-lidstaten soms maken
tussen legitimiteit en legaliteit komt hun dwingerig en kunstmatig voor.
De Russen zijn niet dol op Milosevic en hun besef van Slavische,
orthodoxe solidariteit moet niet worden overdreven, maar wat zij niet
kunnen accepteren is dat ze vrijwel geheel worden uitgesloten van een
groot drama dat in hun werelddeel, Europa, plaatsvindt.
De derde categorie tegenstanders, voornamelijk afkomstig uit het meest
democratische segment van de Doema, hanteerde vooral pacifistische
argumenten, ingegeven door de recente ervaringen in Afghanistan en
Tsjetsjenië. Het gebruik van massaal geweld tegen een samenleving
vernietigt de sociale samenhang en werkt het ontstaan van een criminele
staat in de hand; de legitimiteit van de doelstellingen rechtvaardigt
niet de bruutheid van de middelen. Dit argument is niet zomaar van de
hand te wijzen of te negeren, maar verdient een serieus debat.
Voor Rusland is Kosovo tegelijkertijd een spiegel en een dilemma. Het
weerspiegelt de eigen ingezakte internationale status. Willen de Russen
Europeanen zijn, dan moeten ze de morele en sociale waarden van 'hun'
continent aanvaarden en openlijk huldigen.
Europa is een gebied waar etnische zuiveringen onaanvaardbaar zijn, waar
mensen niet mogen worden gedood of verdreven louter om wat of wie ze
zijn. Door zich uit te spreken over Kosovo, kiezen ze zich ook een eigen
identiteit.
Gegeven ons eigen tragische verleden mogen wij ons echter geen morele
superioriteit aanmatigen. Het besluit van het oorlogstribunaal in Den
Haag om Milosevic en vier van zijn naaste medewerkers aan te klagen
versterkt de morele legitimiteit van het NAVO-ingrijpen, maar
onderstreept tegelijk het tekort van een strategie die uitsluitend op
luchtbombardementen berust. Hoe kunnen we morele pretenties
rechtvaardigen met een casus belli waarvoor we, gezien ons
handelen, wel bereid zijn te doden maar niet bereid zijn te sterven?
De eerste secretaris-generaal van de NAVO, Lord Ismay, vatte de
oorspronkelijke doelstellingen van het Bondgenootschap samen in de
beroemde formule: "De Amerikanen erin, de Sovjets eruit en de Duitsers
eronder houden". De drie voornaamste doelstellingen in Kosovo zijn
thans: de vluchtelingen terug-, Milosevic neer- en de Russen erbij
halen - dat wil zeggen bij Europa. Dat is geen onmogelijke opgave.
Het debat met de Doemaleden over Kosovo verliep heel moeilijk, maar er
was een debat en de gehanteerde argumenten weerspiegelden een
verrassende diversiteit achter de schijn van monolitische
verontwaardiging. Het is nog te vroeg om te zeggen dat we Rusland 'kwijt
zijn'. We kunnen nog steeds 'winnen' in Kosovo zonder Rusland te
verliezen.
Dominique Moïsi is adjunct-directeur van het IFRI, het Frans
Instituut voor Internationale Betrekkingen, en hoofdredacteur van
Politique Etrangère.