Wenen definieert
neutraliteit ruim
in Kosovo
En omtrent Kosovo kunnen
de Oostenrijkers niet
neutraal blijven.
Door onze correspondent KARTIN JUSEK
WENEN, 1 MEI. De Serviërs waren
sneller. De 1 mei-parade op de
Ringstrasse in Wenen is vanouds
een feestelijke aangelegenheid en
de Servische afvaardiging had al
vroeg in de week een demonstratie
op de Heldenplatz aangemeld.
Daarmee is dat terrein voor de Kosovoaren taboe.
Naar schatting 300.000 Serviers
en 20.000 Albanezen leven in Oostenrijk, het merendeel daarvan in
Wenen. Sinds het begin van de oorlog tegen Servië wordt in Wenen
door beide groepen dagelijks gedemonstreerd en de politie zorgt ervoor
dat ze dat veraf van elkaar
doen. Luidruchtig zijn deze demonstraties wel, maar het blijft bij
het schreeuwen van leuzen en het
spelen van afwisselend krijgslustige en zwaarmoedige muziek.
De Oostenrijkers bemoeien zich
niet met deze demonstraties, maar
de oorlog in het naburige Joegoslavië heeft wel voor veel beroering
gezorgd en vele discussies losgemaakt: over de opvang van vluchtelingen,
over de rechtvaardigheid
van de oorlog en vooral over de eigen neutraliteit.
Oostenrijk kreeg in 1955 van de
Geallieerden een Staatsverdrag,
waarin het moest beloven voor altijd neutraal te blijven. Ook nu
volgt de regering deze lijn, hoewel
de neutraliteit door de toetreding tot de Europese Unie in 1994 is
uitgehold. Eerder definieerde Oostenrijk het begrip ,,neutraal" al op
creatieve wijze. Toen tijdens de Golfoorlog vluchten over Oostenrijks
territorium voor de NAVO essentieel bleken, werd binnen
één dag een wet uit de grond gestampt die deze vluchten
mogelijk maakte: vliegtuigen met oorlogsmateriaal mochten passeren,
vliegtuigen met manschappen niet. Controle ontbrak uiteraard.
Ook nu frequenteren NAVO-toestellen het Oostenrijkse luchtruim, maar, zo
verzekert de regering, dat zijn louter vluchten ten
behoeve van SFOR, de vredesmacht in Bosnië.
Vorige week meldde The Washington Post dat de Oostenrijkse
inlichtingendienst de Amerikanen
al in januari over het voorjaarsoffensief van de Serviërs had
ingelicht. Weense bladen onthulden
daarop dat niet alleen de op een gemeenschappelijk verleden gebaseerde
goede contacten op de Balkan Oostenrijk deze informatie
had verschaft. Ook de door de
Amerikanen sinds 1959 gefinancierde afluisterstations aan de
grenzen naar het Oosten hadden
hun nut bewezen. ,,Wij kunnen tafelgesprekken in Bratislava afluisteren
en telefoongesprekken zelfs
tot aan de Oekraïne", vertelde een
niet met name genoemde inlichtingenman trots aan het blad
Profil.
De Oostenrijkse houding, verwoord door de sociaal-democratische
kanselier Viktor Klima, is dat
Oostenrijk de NAVO-aanvallen
noodzakelijk vindt maar er zelf
niets mee te maken wil hebben.
,,Oostenrijk is een vet, klein land
met vette, kleine mensen die anderen graag de oorlog in sturen maar
zelf met rust willen gelaten worden", spotte de Weense filosoof
Rudolf Burger.
De weerzin om tot de NAVO toe
te treden heeft echter niets met onverschilligheid tegenover de
slachtoffers te maken, althans bij
de bevolking. Na de eerste NAVO-aanvallen had de minister van
Binnenlandse Zaken, de sociaal-democraat Karl Schlögl, nog gezegd:
,,De NAVO is de oorlog begonnen, laat ze nu ook maar voor de
vluchtelingen zorgen." Na zijn
paasvakantie werd de minister met
opiniepeilingen geconfronteerd
die duidelijk maakten dat een ruime meerderheid van de Oostenrijkers
vindt dat hun land vluchtelingen moet opnemen.
Schlögl veranderde onmiddellijk van tactiek. Oostenrijk zou
vijfduizend Kosovaren opnemen en in
Shkodër (Noord-Albanië) een tentendorp oprichten voor nog eens
vijfduizend vluchtelingen. En toen
de eerste vluchtelingen in Wenen
aankwamen, stond Schlögl klaar
om hun de hand te schudden.