Vechten om plaats in trein naar veiligheid
Een groep van ongeveer duizend vluchtelingen kwam gisteren gezamenlijk
de grens met Macedonië over, uitgeput en aangeslagen. 'Maar hier
ben je veilig, zuster.'
Na een lange treinreis lopen gevluchte of verdreven inwoners van
Kosovo de laatste drie kilometer in het niemandsland bij de grens
tussen Kosovo en het veilige, maar chaotische Macedonië. (Foto NRC Handelsblad, Maurice Boyer)
Door onze redacteur CEES BANNING
SKOPJE, 1 APRIL. In het schooltje hoog in de bergen van West-
Macedonië klinkt een indringende kreet. ,,Niet weer, niet weer'',
schreeuwt een vluchteling uit Kosovo. Hij wil niet nog een keer zijn
naam en al zijn verblijfplaatsen in de afgelopen tijd opgeven. De
Macedoniër Zenjnel Hajdini toont begrip. ,,We komen straks langs'',
zegt de etnische Albanees. Hij coördineert het onderbrengen van
gevluchte volksgenoten in zijn gebied. Het schooltje bevindt zich in
Xhonovica, een gehucht in de buurt van van Osticar. Moe en verslagen
zitten de gevluchte oude mannen, vrouwen en kinderen in de houten
schoolbanken. Een aantal jonge mannen staat in groepjes druk met elkaar
te praten. Pakjes sigaretten gaan van hand tot hand. Na de opmerking van
Hajini loopt het klaslokaal leeg. De 58 vluchtelingen verdwijnen in de donkere avond op weg naar een verblijfplaats in
het bergdorpje met nog geen 200 inwoners. Een kwartier later ligt
Hajdini op zijn knieën in de huiskamer van een boerderij. Op een
lijst noteert hij de namen van de mensen die worden opgevangen door het
boerengezin Saiti. Ali Asani, 43 jaar oud, stelt zijn moeder, zijn drie
broers, zijn zuster, zijn vrouw en zijn twee kinderen voor aan Hajdini.
Als laatste schrijft hij de naam van de 24-jarige Hasan op, die zich
heeft aangesloten bij de familie Asani. Hasan is niet in staat om
één woord uit te brengen; elke keer als hij een poging
doet, schieten zijn ogen vol tranen en verbergt hij zijn gezicht in zijn
handen. Hasan is alleen gevlucht, zijn familie bevindt zich nog in
Kosovo. Het is tien uur 's avonds. De familie Asini en Hasan zijn nu
twee etmalen onderweg. Maandagavond hoorden ze van de Servische
autoriteiten dat er woensdag een trein zou vertrekken van Pristina, de
hoofdstad van Kosovo, naar de Macedonische hoofdstad Skopje. Ze zouden
niet worden lastiggevallen en de reis was gratis. Een dag later, vroeg
in de morgen, verlieten de acht volwassenen en twee kinderen hun laatste
woonplaats Mitrovica en gingen te voet naar het 35
kilometer verderop gelegen Pristina. ,,Zwijgend,'' zegt Ali. Alleen zijn
dochtertje zei af en toe wat. ,,Is het nog ver?'' Om zeker te zijn van
een plaats in de trein, brachten ze de nacht door op het station. Ze
deden geen oog dicht. Serviërs in zwarte uniformen en met zware
laarzen patrouilleerden en provoceerden de hele nacht. Ze vertellen hoe
onder veel geschreeuw en lawaai een jonge vrouw werd meegenomen naar een
kantoor; de deur werd dichtgegooid, het raam open gezet. Veel vrouwen
werden onzedelijk betast, ook Ali's echtgenote. Uitdagend keken de
Serviërs hem daarbij aan. ,,Als ik één vinger naar
haar zou hebben uitgestoken, hadden ze me afgemaakt'', mompelt Ali. ,,Ik
wil met mijn familie overleven, ook al gaat het ten koste van mijn
eer.'' Als de tolk zijn woorden vertaalt, knijpt zijn vrouw hem in zijn
hand. Lang, zeer lang duurde het wachten voordat ze gisteren de trein in
mochten. ,,Toen de deuren eindelijk opengingen, was er geen houden meer
aan. Gezinnen vochten zich naar binnen. Er waren veel te weinig
plaatsen.'' Mensen die zich aan de buitenkant van de deuren hadden
vastklampt, werden weggeschopt.
Vluchtelingen
In het zicht van de grens stopte de trein. De
laatste kilometers moeten te voet worden afgelegd. Vanaf Macedonisch
grondgebied is te zien hoe een lange rij van zo'n duizend mensen de
grens overschrijdt. Bij de grenspost moeten alle mannen hun paspoorten
en identiteitspapieren inleveren; de vrouwen worden beroofd van hun
sieraden. ,,Ik stond te trillen op mijn benen'', zegt de moeder van Ali.
Ze wijst met haar ringvinger naar de onderkant van haar voortand: goud.
,,Ik was bang dat ze hem er uit zouden slaan. Even over de grens
strijken de vluchtelingen neer op een veld tussen de spoorlijn en de
snelweg die Skopje met Pristina verbindt. ,,Macedonië?,'' vraagt
een man smekend. Wanneer iemand van het Rode Kruis bevestigend
antwoordt, valt de man hem lachend in de armen. ,,Thank you, thank
you.'' De langgerekte, compacte mensenmassa waaiert uiteen. Iedereen
zoekt zijn familie op en gaat zitten in het gras. Aan de uiterste rand
zitten twee vrouwen, Elrame (30) en Sejtin (36). De twee zussen zijn de
grens over gevlucht met acht kinderen. Ze hebben een zwerftocht van
zeven maanden in Zuidwest-Kosovo achter de rug. Hun mannen zijn
achtergebleven in de bergen; ze zijn strijders in het Kosovo
Bevrijdingsleger (UÇK). Elrame, ravenzwart haar en een ingevallen
gezicht, zit op een blauwe tas met het opschrift 'New York'. ,,Toen de
bombardementen begonnen, raakten de Serviërs in ons dorp Oplik
buiten zichzelf van woede. Wie op straat kwam, was zijn leven niet
zeker. Ik zag een vrachtauto vol met lijken, die luid toeterend door het
dorp reed. Mensen hebben hun doden in de tuin begraven omdat de weg naar
de begraafplaats niet veilig was.'' De twee vrouwen zeggen de aanvallen
van de NAVO te steunen, maar dat ze niet begrijpen waarom geen
grondtroepen zijn ingezet. ,,We zijn zeven maanden op de vlucht, maar na
de bombardementen sloeg de vlam in de pan. Waarom bleef de NAVO in de
lucht. Waarom waren ze niet op de grond?'' Sejtin hoort haar zuster
stoïcijns aan en rookt de ene sigaret na de andere. Als ze de
mobiele telefoon ziet, grist ze een adressenboekje uit haar binnenzak en
wijst een nummer aan. ,,Sister, sister, sister''. Maar haar zus
die al jaren in Skopje woont, neemt niet op. Ze zegt dat ze haar drie
kinderen wil achterlaten bij haar zus en dat ze dan weer terug gaat naar
haar ouders. ,,We hebben ze in de kelder verstopt. Ze zijn te oud om nog
te vluchten. Ik moet terug.'' Aan de grens houdt de
Macedonische regering zich nagenoeg afzijdig bij de opvang van
vluchtelingen; de organisatie is volledig in handen van etnische
Albanezen en het Rode Kruis. Grote plastic zakken met brood worden
aangevoerd. Flessen water en chocola voor de kinderen. Terwijl de
kinderen voetballen met de lege flessen en achter elkaar aanrennen,
vertellen volwassenen hun verhaal. Mafia draagt een hoofddoek en drie
jassen over elkaar. Ze woonde met haar man en zes kinderen in een
boerengemeenschap even buiten Rutnik, ten westen van Pristina. Een half
jaar geleden moesten ze hun televisie en radio inleveren bij de
Servische autoriteiten en werd de telefoon afgesneden, maar het geweld
leek aan de boerengemeenschap voorbij te gaan. Tot twee weken geleden.
Midden in de nacht werden de 39 bewoners uit hun bed gelicht en
bijeengedreven in de stal van de boerderij van Mafia. De zwaarbewapende
Serviërs in zwarte uniformen dwongen hen om te knielen en ze
moesten toekijken hoe de dochter van Mafia werd verkracht. ,,Mijn man
kon het niet aanzien. Hij wendde zijn hoofd af. Ze schoten hem direct
dood.'' Ze praat in staccatozinnen. ,,Het dorp staken ze in brand. Over
een half uur komen we terug, dreigden ze. Dan knallen we iedereen af. We
hadden zelfs geen tijd meer om mijn man te begraven.'' En haar dochter?
Ze draait haar hoofd naar links en knikt. Een vrouw
met lang lichtblond haar in een lange blauwe jas staart apathisch voor
haar uit. Haar ogen zijn dood. Ali Asani speelt met zijn zoontje van
drie. Een half jaar zijn ze al op de vlucht. De elektriciën uit
Durakovac heeft zo'n zes verblijfplaatsen in die periode gehad. ,,We
kregen vaak een huis toegewezen van mensen die op de vlucht waren. Daar
bleven we totdat Serviërs ons weer verjoegen en verordonneerden
waar we naar toe moesten.'' Zijn moeder neemt het woord over. ,,In Polac
leefden we met nog twee andere gezinnen in een huis dat pal naast de weg
stond. Als het donker was, scheurden Servische tanks en auto's zonder
licht langs de weg. Nachtenlang heb ik geen oog dicht gedaan. Ieder
moment kunnen ze je komen halen. Mijn zuster woonde met haar man en
kinderen in een dorp waar op een nacht de mannen van de vrouwen en
kinderen werden gescheiden en meegenomen. Ze heeft niks meer van haar
man en twee zonen gehoord.'' Ze grijpt de arm van haar zoon. ,,Mijn man
is vier maanden geleden gestorven aan kanker. Ik ben blij dat deze
ontberingen hem bespaard zijn gebleven.'' Aan het eind van de middag
worden de mensen langs een steile helling naar de snelweg gebracht. Een
man van 100 jaar is voor elke camera geweest. Als een van de laatsten
klimt Hasan Pidri omhoog. In zijn armen draagt hij een baby. Hij woont
in Skopje en de afgelopen week is hij elke dag naar de grens gegaan om
zijn volksgenoten uit Kosovo te helpen. Boven
aangekomen geeft hij de baby aan de moeder. ,,Deze heeft het gered.
Maandag kwamen er twee gezinnen over de bergen met ieder een dode baby.
Ze wilden de kinderen niet in Kosovo begraven, maar in een vrij land.''
Hasan wenkt, hij steekt de weg over en na een kleine klim wijst hij twee
graven aan. Onder een boompje zijn twee rechthoeken, gevormd door een
smalle stenenrij. Hasan prevelt een gebed. Hij maakt het snel af want
hij hoort het agressief getoeter van autobussen. Hij snelt naar beneden
en hoort dat de vluchtelingen niet in de bussen willen, omdat ze bang
zijn weer naar Kosovo te worden gebracht. Terwijl ze in de rij stonden
om geregistreerd te worden, verspreidde dit gerucht zich. Het kost
veel overredingskracht om de vluchtelingen in de bussen te krijgen.
Uiteindelijk vertrekt de kolonne van 14 voertuigen. Waarheen? Niemand
weet het. Even voor Skopje wordt gestopt. Lokale autoriteiten zeggen dat
de stad geen duizend vluchtelingen kan opnemen. Tegenwerpingen van de
Albanese vluchtelingenorganisatie en het Rode Kruis dat de mensen bij
familie en vrienden kunnen worden ondergebracht, mogen niet baten. De
kolonne zwenkt af naar het oosten, richting Tetovo. De meeste etnische
Albanezen in Macedonië wonen in een straal van 25 kilometer rondom
deze plaats. Onderweg wordt druk overlegd via de mobiele telefoon.
Mensen kunnen aangeven in welke plaatsen ze familie hebben en waar ze
willen stoppen. Een paar keer wordt er gestopt en verwisselen kleine
groepjes mensen van bus. De Macedonische politieman kijkt
geïrriteerd toe. Even voorbij Petovo, richting Gostivar, valt de
kolonne uiteen. Sommige bussen gaan terug naar Skopje, anderen terug
naar Tetovo en de rest waaiert uiteen over Macedonië. ,,Wij wilden
naar Skopje, maar er was geen bus meer over. Nu gaan we morgen'', zegt
Asani terwijl hij zijn schoenen uitdoet en de boerenwoning van de
familie Saiti betreedt. Wanneer zijn moeder vertelt wat hen is
overkomen, pakt oma Saiti de punt van haar schort en wist de tranen uit
haar ogen. Opa Saiti schudt zijn hoofd. ,,Maar hier ben je veilig,
zuster.''