Klagen over Kosovo
KABINET EN KAMER ZIJN in hun
debat over de NAVO-interventie in Kosovo om de hamvragen heengelopen.
Welke lessen trekken we voor de toekomst? Onder welke voorwaarden doet
Nederland mee als het bondgenootschap of een andere internationale
organisatie weer een beroep doet op het Koninkrijk? Op die vragen is
zelfs geen begin van een antwoord gegeven.
Het mag duidelijk zijn dat Den Haag moeite heeft gehad met het ontbreken
van een mandaat van de VN-Veiligheids raad voor de interventie in
Kosovo. Daarin stond het destijds niet alleen. Maar de NAVO besliste
dat de humanitaire nood van de etnische Albanezen als gevolg van de
Servische furie zo groot was, dat volkenrechtelijke bedenkingen tegen
een eigenmachtig optreden opzijgezet dienden te worden. Nederland kon
zich vinden in de zo ontstane consensus. Uit het Kamerdebat kan alleen
maar worden afgeleid dat Den Haag in een vergelijkbare toestand niet
pertinent een andere keuze zal maken. Nood breekt wet. Een principe dat
in een ophanden zijnde nota nader zal worden uitgewerkt.
Anders ligt het met het vervolg. Toen de militaire operaties eenmaal
waren begonnen, had Den Haag het nakijken. Daarover hebben de betrokken
ministers zich beklaagd in hun evaluatie die gisteren inzet was van het
debat. Men zal nu trachten meer mee te doen aan het, in de woorden van
fractieleider Melkert, "internationale duw- en trekwerk".
HET IS een taaie materie. De NAVO-opperbevelhebber ten tijde van de
interventie, Wesley Clark, heeft het tegenover de Amerikaanse Senaat en
in een vraaggesprek met deze krant helder geformuleerd. Als aan de
politiek geen concessies waren gedaan, en de bevelvoering uitsluitend
aan militaire criteria was getoetst, was er geen interventie geweest.
Hij doelde daarmee vooral op de Franse en Britse en, in mindere mate, de
Italiaanse en Duitse inbreng - in die volgorde. Hoewel Nederland een
naar verhouding en zuiver militair gesproken stevig aandeel leverde en
voor omvang en kwaliteit van dat aandeel ook een hoog cijfer kreeg, was
zijn invloed op de gang van zaken minimaal.
In feite hoeft Den Haag daarover niet rouwig te zijn. Want als het wel
invloed had gehad, hoe had men die dan aangewend? Het kabinet liet weten
verrast te zijn geweest door bepaalde toevoegingen aan het aanvankelijk
overeengekomen doelenassortiment. Maar het is in het ongewisse gebleven
wat het Haagse standpunt zou zijn geweest als de bondgenoten niet voor
een verrassing hadden gezorgd. Het probleem was dat, anders dan
verwacht, Milosevic niet inbond en dat het risico zich voordeed dat hij
de psychologische overhand op de NAVO zou krijgen. Na de A van meedoen
was ook in Den Haag waarschijnlijk de B van uitbreiding van de
bombardementsacties gevolgd. In ieder geval heeft men zich niet verzet
toen de verrassing eenmaal was verwerkt.
DE SLOTSOM moet zijn dat na Srebrenica en na Kosovo de Haagse
politiek nog steeds niet goed weet haar houding te bepalen, anders dan
nogal obligaat om meer invloed vragen. Door opnieuw het toekomstig
handelen aan de toekomst over te laten, hebben de deelnemers aan het
debat een kans laten lopen. Klagen is één ding,
vooruitdenken iets anders.