Parlementaire invloed eisen bruskeert militair
optreden
De Tweede Kamer dreigt uit het
NAVO-optreden in Kosovo de verkeerde les te trekken. Tijdens militaire
acties waaraan Nederland meedoet, moet de Kamer niet mee willen
regeren. Volgens J.M. Bik is dat een verkeerde vorm van
draagvlak verwerven.
In de Tweede Kamer stond gisteren na twee eerdere mislukte aanlopen, de
evaluatienota-Kosovo van het kabinet op de agenda. De GPV'er Van
Middelkoop, een goed en ernstig Kamerlid, kwam in 's Lands Vergaderzaal
gistermiddag tot de kwalificatie: "een rustig, bijna gezapig debat".
Dat viel eigenlijk best mee, al werd de parlementaire Olympus dan net
niet gehaald. Premier Kok kwam erkennen dat hij vorig jaar maart het
begin van de Kosovo-operatie eigenlijk beter zelf met een toespraak
bekend had kunnen maken. De premier was 25 maart 1999 op de EU-Top in
Berlijn gebleven, waar Nederland de al in het regeerakkoord vastgelegde
1,3 miljard bezuiniging op zijn Europese contributie binnenhaalde. Hij
had het aan minister Van Aartsen overgelaten de Tweede Kamer over het
begin van de NAVO-acties in te lichten. Gisteren wilde Kok wel toegeven
dat hij toentertijd wellicht beter, zoals de Franse president, de
nationale vlag in zijn hotelkamer had kunnen laten ophangen en dan zelf
voor een televisiecamera een Kosovo-boodschap had kunnen uitspreken.
Wie wat over Nederland, over de Nederlandse verhouding tot het
buitenland en over de verhouding tussen regering en
volksvertegenwoordiging op dat gebied aan de weet wil komen, komt in
zo'n debat aardig aan zijn trekken. En dat is zeker zo voor wie zich
herinnert hoe de regering en de Tweede Kamer voor het Nederlandse
deelnemen aan een (toen nog) eventuele Kosovo-operatie al oktober 1998,
bijna een half jaar voor het zover was, groen licht gaven. Dat gebeurde
vrijwel onopgemerkt. Later zou blijken dat Nederland aan die operatie
deelnam onder het informele devies: dat is een onderneming waarvoor we
een behoorlijke militaire bijdrage leveren en die we overigens vooral
zien als een door de NAVO geleide onderneming, zowel qua informatie als
qua opzet en uitvoering.
Dat nooit officieel uitgesproken uitgangspunt - huiselijk gezegd: we
zijn van de partij in een internationaal uitbestede operatie waarover we
niet elke dag zelf het naadje van de kous hoeven te weten - is nadien in
het verkeer tussen regering en Kamer zeer veranderd. Posterieur dan,
want de Kosovo-operatie had ook in Nederland in terugblik voor nieuwe
inzichten gezorgd. Bijvoorbeeld voor het inzicht dat de Europese NAVO-
landen zelfs bij een interventie in het zuidoosten van hun eigen
continent wel heel erg afhankelijk waren gebleken van de VS. En voor
het inzicht, vooral in de PvdA, 's lands grootste regeringspartij, dat
budgettair knijpen op Defensie, niet meer past bij het besef dat een
grotere defensie-verantwoordelijkheid van Europa geboden is. Reden
waarom de PvdA-fractie in de Tweede Kamer vorig jaar zomer haar eigen op
verdere bezuinigingen gerichte defensieplannen van april 1998 overboord
gooide en met andere plannen kwam. Nieuw kenmerk: de opzet van Defensie
meer op crisisbeheersing (vredesacties) richten, en veel veranderen maar
niet meer bezuinigen. In de echo's van de EU-Top in Keulen, die juni
1998 besloot tot meer Europese defensiesamenwerking, hadden Kok en
fractieleider Melkert in de Tweede Kamer al een overeenkomstige zwenking
gemaakt. Daarmee had Melkert zijn partij in één klap, en
praktisch zonder kosten, teruggebracht naar het hart van het Nederlandse
veiligheidsdebat. Daarbij liet hij het niet, even later eiste hij een
evaluatie van de enkele maanden eerder geëindigde Kosovo-operatie.
Hij zei erbij ontevreden te zijn over de informatie die de Kamer
daarover had gekregen (van de VVD-ministers Van Aartsen en De Grave),
zich geërgerd te hebben aan de NAVO-voorlichting (van Jamie Shea)
en voorts te vrezen dat Nederland gelet op zijn flinke bijdrage te
weinig invloed had gehad op de operatie zelf. Daarmee was een heel
andere toon gezet vergeleken met de gewillig-terughoudende toon die
regering en Kamer grosso modo tijdens en voor de Kosovo-operatie hadden
laten horen. En dus duurde het een maand of wat voor het kabinet
uiteindelijk een kritische Kosovo-evaluatie uitbracht, met kritiek op de
'dominante' rol van de VS, Groot-Brittannië en Frankrijk. Hoe hoog
het marstempo van Melkert was bleek al daaruit dat de inkt van de
Defensienota 2000, waarin Van Aartsen en De Grave de door PvdA en D66
geëiste bezuinigingen van het regeerakkoord-1998 hadden verwerkt,
toen nog nauwelijks droog was. In de evaluatienota van het kabinet, en
gisteren in het Kamerdebat, ging het dus om 'Melkertse' vragen als:
hebben we wel genoeg invloed gehad?, moet de Kamer niet al tijdens zulke
operaties beter - en zeker anders dan de NAVO dat doet - worden
geïnformeerd om het publieke draagvlak voor zulke operaties te
bewaren? En om vragen als: moet onze minister van Buitenlandse Zaken
zich niet hartelijker en sneller, en ook naar genoegen van de Kamer,
voor meer Europese defensiesamenwerking uitspreken en wat vaker hoorbaar
de internationale trom roeren om Nederland en zijn belangen te dienen?
Dat laatste is trouwens een beetje typisch, want Jozias van Aartsen ("Ik
en Albright") roert die trom al zó geregeld en hard dat je eerder
zou wensen dat hij er soms afblijft. Bijvoorbeeld als hij Indonesië
meedeelt bezorgd te zijn over de toestand op de Molukken en verzekert
desgewenst politie en/of militairen beschikbaar te hebben voor hulp. Of
als hij Romano Prodi, voorzitter van de Europese Commissie, vraagt "de
grootheid te hebben" om in Den Haag te komen uitleggen hoe zijn
personeelsbeleid werkt voorzover daar ook Nederlanders in Europese
dienst voorkomen.
Wie zo wilde kon anderhalf jaar geleden vermoeden dat de nogal
onopvallende manier waarop de Tweede Kamer akkoord ging met deelneming
aan een eventuele Kosovo-actie van de NAVO iets te maken had met het
debacle van Dutchbat in Srebrenica van zomer 1995. Een debacle van de
soort waarvoor in 1993 in de top van Defensie was gewaarschuwd gezien
het beperkte mandaat van die VN-eenheid en de bij dat mandaat passende
uitrusting en capaciteiten ervan. Je hoort de Kamerleden die destijds
zulke waarschuwingen in de wind sloegen (de Canadese angsthazen
vertrekken, wij nemen dat wel over) nu met vroom gezicht over het voor
en tegen van een parlementaire enquête spreken. Ze gingen toen
half op de stoel van de regering zitten en schopten daarna tegen de
poten. Als het een beetje wil, gaan zij dat aangaande toekomstige
vredesacties weer doen. Namelijk door, dan zijn we terug bij Melkert en
het Kosovo-debat van gisteren, voor de toekomst méér
Nederlandse invloed en verdergaande informatie, beide dan naar genoegen
van de Kamer, te eisen over de opzet en het verloop van vredesacties.
Motief: via de Kamer houdt de regering een draagvlak in de bevolking.
Dat is ogenschijnlijk een mooi motief, en voor fracties die wat te
corrigeren hebben ten opzichte van vroegere vergissingen zelfs een heel
mooi motief. Maar het dreigt regering en Kamer wèl in een
verkeerde verhouding te brengen. Namelijk een verhouding waarin de Kamer
de regering, uitgerekend op een terrein waar de uitvoerende macht moet
acteren, niet achteraf controleert maar liever vooraf zegt wat zij moet
doen, zonder zelf verantwoordelijk te zijn. En nochtans dan achteraf
zonodig roept dat het allemaal niet zo best was en in de toekomst
héél anders moet. Zou dat echt zo moeten om een publiek
draagvlak te krijgen?
J.M. Bik is redacteur van NRC Handelsblad.