Den Haag evolueert van stil loyaal naar toch kritisch
Door onze diplomatiek redacteur J.M. BIK
DEN HAAG, 23 MAART.
Nederlands grote NAVO-partners, met name de VS, Frankrijk en Groot-
Brittannië, zullen opkijken van de kritiek die gisteren uit Den
Haag kwam. Namelijk op hun volgens de Nederlandse regering soms
eigengereide en te dominante optreden tijdens de NAVO-luchtacties tegen
Servië vorig jaar.
In de lang verbeide Kosovo-evaluatie van het
tweede kabinet-Kok worden 'de groten' in het bondgenootschap immers
verwijten gemaakt die zij waarschijnlijk maar moeilijk kunnen rijmen
met de positie die Nederland tijdens de oorlog innam.
Want die Nederlandse positie, zowel die van de Tweede Kamer als van het
kabinet en Kok zelf, is ondanks een kwantitatief en kwalitatief goede
bijdrage van de luchtmacht steeds zeer terughoudend geweest. Dat gold
voor de informatie over de voortgang van de operaties, die praktisch
helemaal werd overgelaten aan de NAVO, in casu aan de nu wegens hun
foute stijl en toonzetting zo gekritiseerde dagelijkse persconferenties
van woordvoerder Jamie Shea. En het gold voor de informatie die de
Tweede Kamer kreeg. De fractiespecialisten hebben daarover vorig jaar
bij herhaling geklaagd. Meer in het algemeen heeft Nederland heel loyaal
maar ook heel stil aan de luchtacties deelgenomen. Van dramatische
gestes of retorische pogingen het publieke draagvlak voor de acties te
versterken was nauwelijks sprake. Veelzeggend was bijvoorbeeld dat de
Tweede Kamer al in oktober 1998, vóór de conferentie van
Rambouillet en terwijl de NAVO nog slechts bezig was met de
voorbereiding van de Activation Order voor het geval dat militair
moest worden opgetreden, al zonder plenair debat instemde met het
aanbod om voor dat eventuele geval zestien F-16's en twee
tankvliegtuigen beschikbaar te stellen. Ook een zin in de brief van de
regering daarover (8 okt. 1998), die later nog betekenis zou krijgen,
bleef in de Kamer praktisch onbesproken. Namelijk dat de Nederlandse
eenheden in het belang van "een heldere commandostructuur" geheel
binnen NAVO-verband zouden worden ingezet. Dat klonk ook als: hier is
ons aanbod, wij bemoeien ons er verder niet meer zo mee, de NAVO doet de
voorlichting, bepaalt het verloop en de opzet van de acties. En zo ging
het dan ook, maandenlang. Geen wonder dat generaal Short, NAVO-
commandant in Zuid-Europa, na de oorlog in de Senaat zei: je kunt die
Nederlanders om een boodschap sturen, ze hebben goed materieel, goede
mensen en stellen geen lastige vragen.
Maar grote landen met hun eigen politieke zorgen en draagvlakbesognes en
meer globale kopzorgen dachten daarover vrijwel direct anders dan
Nederland. Die wilden successen van "hun" wapens en militairen graag en
snel aan de kiezers melden, wat een vorm van draagvlakpromotie werd die
in Washington, Londen en Parijs veel ruimer werd toegepast. Dat vooral
Washington, dat voor 70 procent in de slagkracht bijdroeg, ook een
grote say in de doelenkeuze en de uitvoering had en daarbij
minder betekenis gaf aan het overleg met andere NAVO-leden was voor
Nederland verdrietig gezien zijn verhoudingsgewijs grote bijdrage. Maar
zó verrassend was dat niet.
Veelzeggend voor de Nederlandse positie was ook dat Kok de mededeling
over het begin van de acties niet zelf deed, anders dan Clinton, Chirac
en Blair in hun hoofdsteden voor de tv deden, maar liever op een EU-
Top in Berlijn bleef en zo'n mededeling overliet aan minister Van
Aartsen (in de Tweede Kamer). Niet alleen het feit dat Nederland de
actie Allied Force als het ware zag als een operatie conform
artikel 5 van het NAVO-verdrag (het bijstandsartikel in geval van
oorlog) maar ook Koks eigen, van militair geweld afkerige, naturel kan
daarbij een rol hebben gespeeld. Iets van dat naturel bleek een paar
weken later opnieuw toen minister De Grave vroeg of hij NAVO-
commandant Wesley Clark voor overleg in het Catshuis mocht ontvangen en
Kok akkoord ging op voorwaarde dat hij zelf niet aanwezig hoefde te
zijn, wat Clark zal hebben verbaasd. Dat Nederland in zijn Kosovo-
evaluatie nu kritisch doet jegens de VS en andere grote NAVO-partners,
mag vooral een succes heten voor PvdA-fractieleider Melkert. Hij vroeg
vorig najaar om zo'n evaluatie, tijdens de Algemene beschouwingen in de
Tweede Kamer en later (14 okt.) in een toespraak bij de publicatie van
de aan de NAVO-acties gewijde studie "Van crisis tot crisis" van de
onderzoekers Leurdijk en Zandee van Clingendael. Wie Melkerts kritische
vragen van toen naast de Kosovo-evaluatie van gisteren legt ziet dat hij
veel heeft "binnengehaald". Hij sprak vorig najaar over de "kunstjes
uit de pr-school van woordvoerder Shea", risico's daarvan voor het
publieke draagvlak in landen als Nederland en "onopgehelderde
meningsverschillen over in te zetten middelen, die de effectiviteit van
de interventie hinderden". Daarmee had Melkert de toon gezet voor een
lange discussie in het kabinet, waarin de VVD-ministers Van Aartsen en
De Grave almaar meer in zijn richting moesten opschuiven. Zodat er nu
een Kosovo-evaluatie ligt die de NAVO weliswaar niet op haar
grondvesten zal doen trillen maar die voor Melkert en zijn PvdA een
nuttige politieke functie heeft doordat zij haar als grootste
regeringspartij terugbrengt in een centrale positie in het Nederlandse
debat. Wat nogal wat is voor een partij die zich GroenLinks van het
lijf moet zien te houden, die eerder in anderhalf jaar tijd twee bijna
haaks op elkaar staande notities over de toekomst van de Nederlandse
krijgsmacht uitbracht en die, kort voor het grote debat over Europese
defensiesamenwerking, zomer 1998 als geen ander verantwoordelijk was
voor de in het regeerakkoord afgesproken bezuinigingen op Defensie.