U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.

NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE


Dossier IRT-affaire

Nieuws

Rapport

Kamercommissie

Achtergrond

Biografie

Opinie

Begrippen

E. van Thijn; De val van een blinkende ster

Door onze redacteur DERK-JAN EPPINK
Ed van Thijn kwam begin januari, na het overlijden van minister Dales, als blinkende PvdA-ster in het kabinet. Hij werd minister van binnenlandse zaken, een functie die hij ook in het kabinet Van Agt/Den Uyl (1981-1982) vervulde. Van Thijn kreeg echter al snel openlijk ruzie met zijn collega-minister Hirsch Ballin (CDA). In een ministerschap dat nog geen half jaar duurde, is de ster gevallen.

Van Thijn zou de troef van de PvdA worden. Hij was sinds 1983 burgemeester van Amsterdam en oogstte bij vriend en vijand lof. Bij het afscheid van de gemeenteraad in februari waren er slechts lovende woorden voor Van Thijn. Hij werd omschreven als ,,charmant, spitsvondig en menselijk" en kreeg van zijn gemeenteraad een staande ovatie.

,,Het burgemeesterschap van Amsterdam is het mooiste ambt, in de stad van de Febrauri-staking", aldus Van Thijn die zich nauw verbonden voelde met de joodse achtergrond van Amsterdam. Van Thijn verpersoonlijkte een traditie van verzet tegen racisme. Het ministerschap begon zo onder een veelbelovend gesternte en de PvdA kon in verkiezingstijd een extra boegbeeld goed gebruiken.

Van Thijn had een lange staat van dienst in de PvdA, waar hij begon als medewerker bij de Wiardi Beckmanstichting, het wetenschappelijk bureau van de partij. In de jaren zestig was hij PvdA-raadslid in de Amsterdamse gemeenteraad en in 1967 werd hij lid van de Tweede Kamer. In de PvdA-fractie was Van Thijn een prominent politicus naast partijleider J. den Uyl. Tijdens het kabinet Den Uyl (1973-1977) was hij fractievoorzitter. Bij de formatiebesprekingen van 1977 speelde Van Thijn een belangrijke rol. Na zijn kortstondig ministerschap was hij nog een jaar lid van de Tweede Kamer. In 1983 vertrok hij naar Amsterdam.

Terug in Den Haag, met de IRT-affaire, ging het met het imago van Van Thijn snel bergafwaarts. Hij deed de kritiek van de commissie-Wierenga, over de ruzie tussen de Amsterdamse en Utrechtse politiekorpsen, als onbetekend af. Hoofdcommissaris E. Nordholt van Amsterdam beschermde hij door dik en dun. Als minister had hij echter een oordeel moeten vellen over de ruziënde korpschefs en commissarissen uit Amsterdam en Utrecht, die weigerden met elkaar samen te werken in het Interregionale Rechercheteam Noord-Holland/Utrecht (IRT).

Gisterenoemde hij de IRT-zaak een ,,loden kogel aan de voet van een gevangene". Zijn politieke bewegingsvrijheid kwam in het gedrang, zijn geloofwaardigheid stond op het spel. In april, tijdens het debat waarin de Tweede Kamer om opheldering vroeg over de handelwijze rond het IRT, verdedigde hij zich door ,,een scheiding" aan te brengen tussen de persoon van de Amsterdamse ex-burgemeester en de minister van binnenlandse zaken.

In de verkiezingscampagne kreeg Van Thijn het aan dstok met minister Hirsch Ballin die op een CDA-bijeenkomst in Breda zei dat gehandicapten niet in goede handen zijn bij een paars kabinet. Van Thijn noemde de uitlating van de CDA-minister ,,fundamentalistisch". De verhouding tussen de twee ministers was verstoord en het fundament voor samenwerking praktisch verdwenen. Premier Lubbers zei dat Van Thijn zijn collega ,,in de rug" had gestoken en liet weten op Hirsch Ballin te zullen stemmen.

Ook de verhouding tussen Lubbers en Van Thijn was ernstig verstoord. Met moeite behiden Van Thijn en Hirsch Ballin nog een werkrelatie, nodig wegens de IRT-affaire. In het tweede IRT-debat, woensdag, liep Van Thijn opnieuw schade op. De Kamer nam een motie aan die zowel tegen minister Hirsch Ballin als tegen Van Thijn was gericht. Ook Van Thijn had de zaken rond het IRT niet afgewikkeld zoals de Tweede Kamer dat begin april voor ogen stond. Hij had ,,stevige" gesprekken met enkele politie-ambtenaren moeten voeren, maar de functioneringsgesprekken hadden geen ,,confronterend" karakter. Hij bleef, vond de Kamer, hoge functionarissen de hand boven het hoofd houden.

De uitspraak van de Kamer was vooral gericht tegen Hirsch Ballin als eerst verantwoordelijke voor misdaadbestrijding, maar de politieke lading trof ook Van Thijn. Door het aftreden van Hirsch Ballin kon Van Thijn niet aanblijven als mede-verantwoordelijk politieminister. Met het oog op ,,een voorspoedige en ongestoorde voortgang van de kabinetsformatie" trad hij af.

Volgens sommigen is de politieke carrière van Van Thijn daarmee voorbij. Maar partijleider Kok houdt een come back van zijn partijgenoot in een volgend kabinet voor mogelijk. ,,Ik sluit een beroep op Van Thijn allerminst uit", zei Kok bij zijn vertrek.

NRC Webpagina's
28 mei 1994

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad