Inzake Van Traa
OM HET BIJ DE MATERIE behorende spraakgebruik te hanteren: de
pro-actieve fase van de parlementaire enqutecommissie opsporingsmethoden
is deze week afgesloten. Drie dagen lang sprak de Tweede Kamer met de
commissie uit haar midden over het in totaal 6700 pagina's (inclusief
bijlagen) tellende rapport. Commissie-voorzitter Van Traa en de zijnen
kunnen tevreden zijn. De lof die de enqutecommissie begin februari bij
het verschijnen van haar verslag kreeg toegezwaaid, was er ook deze week
nog. De belangrijkste conclusie is dat de bevindingen van de commissie
en de aanbevelingen op hoofdlijnen door een ruime meerderheid in de
Tweede Kamer worden onderschreven.
Dat lijkt in eerste instantie wellicht logisch, bij een
breed-parlementair samengestelde commissie. Toch lopen dit soort
commissies het gevaar zich zo te vereenzelvigen met het onderwerp, dat
zij juist los komen te staan van de (politieke) werkelijkheid. De
commissie Van Traa zal een dergelijke deceptie bespaard blijven. Maar
tegelijk moet worden vastgesteld dat een meerderheid in de Tweede Kamer
over een aantal niet-onbelangrijke aanbevelingen nog geen afgerond
oordeel heeft gegeven.
BIJ DE NOG OPEN ZAKEN gaat het onder andere om de vraag of het doorlaten
van hard drugs met medeweten van de politie onder alle omstandigheden
moet worden verboden en of het opsporingsapparaat gebruik mag maken van
criminele informanten. Dit zijn nu uitgerekend de punten die ertoe
hebben geleid dat het onderwerp IRT uitgroeide tot een affaire.
Tegenover het rechtlijnige 'nee' van het overgrote deel van de commissie
om van dit soort methoden gebruik te maken, stonden de aarzelingen van
nogal wat Kamerfracties. Er heerste daar twijfel over de
gedetailleerdheid waarmee de commissie de opsporingsmethoden wil
normeren. Het was het PvdA-Kamerlid Kalsbeek dat er op wees dat naarmate
er meer onderscheiden situaties zijn er meer grenzen zijn en naarmate er
meer grenzen zijn, meer grensgevallen. De mate waarin de Kamer meer voor
de pragmatische benadering kiest zal uiteindelijk bepalend zijn voor het
oordeel of 'Van Traa' werkelijk voor fundamentele wijzigingen heeft
gezorgd.
DE ONMISKENBARE WAARDE van het rapport van de enqute-commissie is dat
nauwgezet vele facetten van de opsporingspraktijk in kaart zijn
gebracht. Dat deze praktijk in veel gevallen geen enkele aanluiting meer
had bij de belevingswereld van bijvoorbeeld de Tweede Kamer is evident.
Maar of het beeld compleet is, valt te betwijfelen. Commissie-voorzitter
Van Traa gaf dat zelf deze week ook ruiterlijk toe toen hij zei ,,niet
alles te weten''. Maar het patroon van de opsporingsprakrijk is wel
bekend en eveneens is inzicht verschaft in aard en omvang van de
criminaliteit.
De opdracht aan de commissie was echter breder. Toen
eind 1994 tot de instelling van een enqutecommissie werd besloten, is
gewezen op het wetgevingselement dat eveneens een rol zou dienen te
spelen. Vandaar ook de lijst met 129 beslispunten die de commissie de
rest van de Tweede Kamer heeft voorgelegd. Het lot van deze lijst is
beslissend voor het succes van Van Traa. Maar juist hierover heeft de
meerderheid van de Kamer nog geen definitief oordeel willen geven.
HET KABINET KAN zich na deze week dan ook eveneens tevreden noemen. Van
die kant zijn in een reactie op het rapport van de enqute-commissie
grote bezwaren geuit tegen het strikt regulerende karakter van een
aantal aanbevelingen. De ontmoeting tussen Kamer en enqutecommissie
heeft in elk geval duidelijk gemaakt, dat het kabinet deze strijd zeker
nog niet verloren heeft.
Alleen dit hoofdredactionele commentaar verwoordt de mening van de
krant.