|
Justitie verlaagt zich door 'deals' te sluiten met criminelen
De politie die onder grote druk staat om met name de groothandel in drugs aan te pakken, ziet zich gedwongen om onorthodoxe (proactieve) wegen te bewandelen. Zij kan de onbekende onderwereld in principe op twee manieren benaderen. De ene manier is om er onder valse voorwendsels binnen te dringen met undercover-agenten of door indirect informatie te verzamelen via hele of half-criminele burgerinformanten. De vele verwikkelingen in de IRT-affaire hebben laten zien dat daarmee gemakkelijk onbeheersbare situaties ontstaan: 'runt' de politie haar informanten of is het andersom? De andere manier is figuren uit het milieu te bewegen om informatie te verstrekken en tegen hun (vroegere) collega's te getuigen. Dat gebeurt door voor die informatie te betalen. Maar het kan ook door een verdachte tegen wie een strafzaak loopt een bekentenis te laten afleggen over een grotere vis, en die eerste verdachte vervolgens te belonen met strafrechtelijke immuniteit of een vermindering van straf. De zogeheten 'deal met een crimineel' werkt goed als de overheid de getuige beschermt. Met deze methode zijn in de Verenigde Staten en in Italië in de jaren tachtig en negentig successen geboekt: een indrukwekkende reeks peetvaders is daardoor achter de tralies beland. Het grote bezwaar tegen zulke 'deals' met misdadigers is dat de betrokkenen strafvermindering ontvangen waarop zij in moreel opzicht geen recht hebben. Natuurlijk gooit de overheid het wel vaker op een akkoordje met wetsovertreders (vergelijk transacties bij verkeersovertredingen of bij kleinere misdaad, zoals winkeldiefstal), maar bij de voorgestelde regeling 'deals met criminelen' is de ruil welbewust opgezet om anderen schade te berokkenen. Het principiële bezwaar van dit soort overeenkomsten met misdadigers is dat de overheid zich met haar uitnodiging om maten te verlinken verlaagt tot het morele niveau van de onderwereld die zij bestrijdt. Burgers mogen van hun overheid verlangen dat zij zich niet door misdadigers laat omkopen. De legitimiteit van de Nederlandse strafrechtspleging die door de IRT- affaire een flinke knauw heeft opgelopen, zou ermee zijn gebaat om juist geen gemene zaak met de onderwereld te maken. Mijn beroepsmatige ervaring met onderwereldfiguren leert mij dat zelfs zij er niet anders over denken: van politie en justitie moet je opaan kunnen. In landen die reeds meer dan een eeuw door de georganiseerde misdaad worden geplaagd (Italië, Amerika) en waar hele bedrijfstakken aan de heerschappij van de mafia zijn onderworpen, is zo'n vergaande methode beter te verdedigen. Voor Nederland geldt dat niet. Het criminologisch onderzoek voor de Commissie-Van Traa liet zien dat er wel ernstige problemen zijn, maar er was geen sprake van een stelselmatig patroon van chantage; er was geen corruptie aangetoond in de hogere regionen van politie, justitie en de politiek; de omvang van andere contrastrategieën tegen de overheid (contra-observatie, intimidatie) bleef beperkt. Op grond van de overweging van proportionaliteit kan de Nederlandse overheid zich dus permitteren terughoudend te zijn. In de Verenigde Staten, waar hoog opgegeven werd van dit opsporingsmiddel, bestaat thans in de rechtspraak overigens een tendens om het inzetten van kroongetuigen en criminele informanten in drugszaken op grond van principiële bezwaren niet meer te accepteren. Het is ironisch dat Nederland dit dan juist gaat invoeren. Nu de minister van Justitie het middel wel toelaatbaar acht, is de vraag aan de orde of zijn voorstel effectief zal zijn. In het wetsontwerp worden uitsluitend de voorwaarden genoemd waaronder het openbaar ministerie toezeggingen tot strafvermindering aan een getuige mag doen. De getuige heeft echter geen enkele garantie dat de onafhankelijke rechter de deal overneemt. Deze moet eerst vaststellen of de getuigenis betrouwbaar is geweest. Dat kan heel lastig zijn, want het criminele milieu wordt bevolkt door paranoïde figuren en pathologische leugenaars. Vervolgens moet de rechter vaststellen dat zijn getuigenis werkelijk noodzakelijk is geweest om tot een veroordeling van de grotere delinquent te kunnen komen. Als er na het sluiten van de deal met een verdachte nieuw bewijs komt, kunnen zijn verklaringen overbodig zijn geworden en heeft hij voor niets risico gelopen. De rechter moet vervolgens de strafmaat bepalen en dat kan volgens het wetsontwerp eenderde van de straf minder worden. Maar: eenderde van wat? Het strafmaximum en strafminimum loopt per delict uiteen en het is maar de vraag van welk niveau de rechter dat derde deel wenst af te trekken. De betrokkene kan geen garantie van een absolute straftijd worden geboden. Slechts uilskuikens zullen zich door toezeggingen van de officier van justitie voor zo'n ongewis voorstel laten paaien. Professionele misdadigers en hun raadslieden die willen 'dealen', zullen er de voorkeur aan geven de zaak bij de rechter weg te houden. Zij kunnen met het OM overeenkomen dat er als tegenprestatie voor een belastende verklaring helemaal niet zal worden vervolgd of dat de tenlastelegging wordt verlicht. Daarover wordt in dit wetsontwerp niets geregeld en die mogelijkheid blijft bestaan. Met mr. Wedzinga die zijn licht liet schijnen over het voorstel in het Nederlands Juristenblad (15 oktober 1999) ben ik van oordeel dat het wetsontwerp helemaal niets oplost.
F. Bovenkerk is hoogleraar criminologie aan het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen te Utrecht.
| NRC Webpagina's |
Bovenkant pagina |
|