De WRR snapt niets van privatisering
Sweder van Wijnbergen.
De WRR meent dat politici bij privatiseringen niet nadenken over waarborgen
van het publieke belang. Maar het echte probleem is, dat het kabinet geen
idee heeft hoe dat publieke belang moet worden gedefinieerd, meent Sweder
van Wijnbergen.
Met een fijn gevoel voor de hoek vanwaaruit recentelijk de politieke wind
waait, heeft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid het kabinet
de wacht aangezegd. Er is, volgens haar, ondoordacht, te vroeg en te veel
geprivatiseerd zonder adequaat door te denken hoe het publiek belang gewaarborgd
zou worden. Althans, zo zei de voorzitter, de socioloog Derksen, het recentelijk
in deze krant (23 mei).
Het rapport zelf zegt dat eigenlijk niet, dat zegt namelijk helemaal niets.
In een korte epiloog wordt deze veeg uit de pan zomaar geponeerd, het rapport
zelf staat vol met het soort platitudes waarvan ik dacht dat ambtenaren daar
een monopolie op hadden. En passant wordt in hetzelfde interview in NRC Handelsblad
mijn ook in deze krant gepresenteerde analyseschema (door deze krant met een
lelijk anglicisme 'beslissingsboom' genoemd) voor het oplossen van competitieproblemen
bij privatisering verworpen; te technocratisch en het besteedt geen aandacht
aan het waarborgen van het publieke belang. Dat het schema daar niet voor
ontworpen was, maar voor het oplossen van een heel ander probleem, drong kennelijk
niet tot Derksen door.
Dat laatste legt een pijnlijk punt bloot: de WRR is er niet in geslaagd
te doen wat je nu juist van de wetenschap verwacht: uit de rijstebrij van
feiten, vooroordelen en ervaringen een heldere probleemstelling, analyse en
oplossingsrichting te distilleren. De WRR heeft het probleem waar dit schema
voor bedoeld was, hoe zeker te stellen dat geprivatiseerde bedrijven in een
competitieve omgeving opereren, überhaupt niet als probleem herkend.
En dat is juist bij de privatiseringsvraagstukken die nu spelen van cruciaal
belang.
En ook bij het punt dat de WRR wel aanroert, het waarborgen van het publieke
belang, slaat de WRR de plank mis. Het probleem bij dit kabinet is niet dat
niet wordt nagedacht over de vraag hoe het publieke belang te waarborgen,
maar dat niet of nauwelijks wordt nagedacht over wat dat publieke belang eigenlijk
is.
En dat heeft niets met privatisering te maken: ook ambtelijke diensten
kunnen het publieke belang niet waarborgen, als ze niet weten wat dat publieke
belang is. Ambtenaren hebben geen natuurlijk instinct voor het publieke belang,
ook zij moeten politieke richtlijnen krijgen. Maar zulke richtlijnen vereisen
conceptueel denken, iets waar dit kabinet, althans op gebied van marktwerking,
privatisering en regulatie, gewoon niet erg goed in is. Beleid op dit gebied
blijft dan ook meestal steken in het met veel verve achternalopen van oppervlakkige,
half begrepen slogans om vervolgens in paniek terug te trekken wanneer de
reële wereld gecompliceerder blijkt dan de makkelijke one-liners deden
vermoeden.
Een voorbeeld is de flip-flop rond de NS, waar het kabinet in twee maanden
omsloeg van 'ja, natuurlijk privatiseren' tot 'nee, natuurlijk niet privatiseren'
zonder dat in de tussentijd iets veranderde in de wereld van het spoor. En
ondertussen moeten de NS en haar deelorganisaties het maar uitzoeken, zonder
dat cruciale beleidskeuzes over toekomst, taak en investeringsprogramma van
het spoor, consistent worden gemaakt.
Het probleem hoe een publiek belang te waarborgen in een marktomgeving
is meestal helemaal niet zo ingewikkeld. Dat kan dikwijls via prijsprikkels
(subsidies of belastingen), zoals milieuheffingen. Als die goed gestructureerd
zijn, is het voor de commercie financieel aantrekkelijk het publieke belang
te handhaven. Als dat niet of niet met voldoende precisie kan, is het dikwijls
mogelijk het publieke belang veilig te stellen via contractuele overeenkomsten.
Deze route wordt in veel landen gekozen bij de privatisering van openbaar
vervoer. Bij het veilen van een vergunning wordt dan bijvoorbeeld het openhouden
van sociaal noodzakelijke maar commercieel onaantrekkelijke lijnen in de vergunningsvoorwaardes
opgenomen. En als contractnaleving niet voldoende makkelijk of op tijd te
verifiëren is, kan altijd naar het paardenmiddel van wetgeving, ondersteund
door een machtige regulator gegrepen worden. Zo worden bijvoorbeeld gas, elektriciteit
of water in veel landen aangepakt.
Ook op marktordeningsgebied heerst chaos. Het probleem is dat wat er nog
te privatiseren valt, grotendeels bedrijven in netwerksectoren zijn waar mededingingsproblemen
accuut zijn. Netwerksectoren worden gekenmerkt door het gebruik van een netwerkinfrastructuur
met extreem hoge vaste en verwaarloosbare variabele kosten. Nieuwkomers zullen
meestal niet een concurrerend netwerk aan kunnen leggen, maar moeten toegang
zien te krijgen op het bestaande netwerk. Het bedrijf dat controle over het
netwerk heeft, krijgt zo een machtspositie, waarmee competitie onmogelijk
gemaakt kan worden. Hoe met dit probleem om te gaan, was precies het onderwerp
van het door Derksen onbegrepen analyseschema.
Het huidige beleid op dit gebied is volstrekt verward. De NS is weer een
goed voorbeeld. Het bedrijf is verregaand opgesplitst, zodat nu bijvoorbeeld
rond stations maar liefst vier onafhankelijke taakorganisaties moeizaam tot
samenwerking moeten zien te komen. Maar er is geen toezichthouder en de privatisering
werd afgefloten 'omdat de NS een monopoliepositie zou krijgen'. Nog geen drie
weken later kondigde minister Jorritsma doodleuk in de Kamer aan dat wat haar
betreft TenneT, het hoge voltage elektriciteitsnetwerk met een monopoliepositie
waar de NS slechts van kan dromen, best geprivatiseerd mocht worden, want
er was toch een toezichthouder? Dat is waar, maar waarom is er bij de NS niet
aan die oplossing gedacht?
Nog veel groter is de chaos in medialand. De Opta voert een moeilijk maar
in elk geval helder beleid van open toegang tot het netwerk van telefonielijnen,
zowel wat spraak als dataverkeer betreft. In het bijzonder wordt een gelijke
positie afgedwongen voor Internet service providers (ISP), zoals een recente
uitspraak na een klacht van MCI/Worldcom/Uunet duidelijk maakte. Maar wat
staat in de Kabelnota? Kabeleigenaren zoals UPC, die al jaren falen effectief,
klantvriendelijk en op grote schaal breedband internet aan te bieden, krijgen
dankzij een lobby van EZ nog wat extra tijd om oorlog te voeren tegen hun
eigen klanten. ISP krijgt geen toegang tot de kabelinfrastructuur, de eigenaar
mag het eerst zelf nog eens proberen. Dat investeringen beschermd kunnen worden
met een duidelijk toezichtsregime, zelfs met verminderd risico en dus een
minder hoge risicopremie en navenant goedkoper, is kennelijk niet tot Den
Haag doorgedrongen. Wel dat elk jaar een toets of toegangsregulatie misschien
toch nodig wordt. Dus er hangt ondanks de vrijstelling van regulering, toch
een jaarlijks terugkerend risico van onvoorspelbaar reguleringsgedrag over
de markt. Dit is natuurlijk een veel groter disincentive voor investeringen
dan een stabiel en helder gedefinieerd toezichtsregime, zoals de Opta dat
hanteert. Er is dus gekozen voor het slechtste van twee werelden: geen competitie
maar ook geen investeringsprikkels.
Wat ook ontbreekt in Den Haag is een heldere formulering van wat men eigenlijk
wil bereiken met privatisering, en een besef dat de precieze doelstelling
gevolgen kan hebben voor de manier waarop gekozen moet worden voor een marktgang.
Hoe belangrijk dat is, werd onlangs duidelijk bij de mislukte fusie tussen
KPN en Telefónica, waar het grote Nederlandse staatsaandeel een veelbelovende
fusie in de weg zat. De belofte dat aandeel binnen 18 maanden te verkopen
hielp natuurlijk niet, omdat een potentiële grootaandeelhouder uiteraard
zicht wil hebben over wie in de toekomst met ruim 40 procent van het totaal
aan de haal mag gaan.
En ondanks deze deconfiture gaat, als men de kranten en Cerfontaine bij
de presentatie van Schiphols jaarcijfers mag geloven, Schiphol binnenkort
dezelfde richting op: 51 procent naar de beurs en 49 procent bij de staat.
Zo zou Schiphol als privé-bedrijf mee kunnen doen in het internationale
fusiespel. De Telefónica deconfiture maakt duidelijk dat hier privatiseringsdoelstelling
en gekozen privatiseringsmethode in direct conflict zijn.
Een heldere definitie van publiek belang moet er komen, met of zonder privatisering;
ook ambtenaren moeten weten wat hun taak is. Privatiseringsbeleid zou uit
drie hoofdmoten moeten bestaan: een helder zicht op hoe het eerder gedefinieerde
publieke belang in een marktomgeving te waarborgen; een consistente visie
op hoe competitie te waarborgen in netwerksectoren; en een duidelijke formulering
van de privatiseringsdoelstelling met daarbij doorberedeneerd de consequenties
voor de privatiseringsroute. Op geen van drie gebieden geeft de overheid tegenwoordig
zelfs maar de indruk de problemen te herkennen, laat staan dat ze een coherent
en goed naar buiten gecommuniceerd beleid voert.
De aanval van Derksen op het privatiseringstempo is misplaatst. Dit kabinet
gaat in de betrokken sectoren fout, met of zonder privatisering. Het kabinet
mist wel een consistent en voorspelbaar privatiseringsbeleid, in het bijzonder
in netwerksectoren, maar de problemen die daar spelen, zijn door de WRR niet
eens herkend. Moeten we bij wijze van gele kaart de W maar eens weglaten,
totdat de RR haar wetenschappelijke pretentie waarmaakt? Met dit rapport doet
de raad dat in elk geval niet.
Prof.dr. S. van Wijnbergen is hoogleraar economie aan de Universiteit van
Amsterdam.