|
VLEES
|
Een koe is een produktiefactor geworden en van varkens houdt niemand,
omdat het allang geen dieren meer zijn. Zorgen zijn er des temeer over de
kwaliteit van het vlees. Het lot van schonkig en stronterig vee.
Geld, bloed en eenzaamheid
Door Geert Mak Tegenwoordig kennen de moderne doorloopstallen een eigen fenomeen: de rebellerende koe. Of, als je het anders wilt zeggen: de koe die niet wil deugen. Hoe meer regels een samenleving kent, hoe meer afwijkende types zij oplevert, en zo is het ook met koeien. De visgraten en de carrousellen van de moderne stallen eisen een bepaald doorlooppatroon; sommige koeien blijken daaraan, ook na een wekenlange training, niet te kunnen wennen. ,,De koe die niet wil deugen is dezelfde koe die zich vroeger tegen de hekken schurkte, of die de broekspijpen van mijn vader likte'', zegt mijn vriend. ,, Mijn vader duwde zo'n beest dan weg met een klap op de horens, half bestraffend, half liefkozend. De boeren die ik nu ken, hebben het over onbruikbaar vee, en ze maken het af.'' De boeren zijn ondernemers geworden, en een koe is in de eerste plaats een produktiefactor, een levende fabriek van melk, vlees en nieuw vee - soms niet eens van de eigen soort. Ik ben in stallen geweest waar gewone huis-, tuin- en keukenkoeien stonden met kaalgeschoren flanken en dikke naden over de buik. Ze hadden een embryo geïmplanteerd gekregen van een supervleeskoe, een Blonde Aquitane, omdat dat economisch interessanter was. Ze hadden het opgenomen als dappere draagmoeders, maar toen de tijd kwam, was dat vreemde kalf zo groot geworden dat het er alleen nog via een keizersnede uit kon. Zo stonden die zwartbonte moeders daar, wat kleintjes tussen die kolossale rode Franse beesten, met een kale buik vol hechtingen. Naast kalveren die niet van hen waren - en toch weer wel. Ik heb gezien hoe de horens van het vee worden uitgepit. Horens zijn in een ligboxstal taboe, omdat je anders te veel ruzie en gestomp krijgt, want koeien die zich vervelen zijn altijd bezig uit te maken wie de baas is - zij zijn trouwens niet de enigen. Dat ontpitten ging onder verdoving, met een soort grote elektrische appelboor die zich in de schedel draaide. Ik kwam op erven waar dode kalveren en lammeren op de mestvaalt lagen. De tong uit de bek, de ogen uitgepikt, want de kraaien waren er vlug bij. Maar er waren ook stallen waar je je in een sluis moest desinfecteren alsof je een ziekenhuis betrad, wegens de vatbaarheid van het moderne rundvee voor allerlei kwalen en kwaaltjes. Op een keer belandde ik zelfs in een stal van Amerikaanse proporties, waar ze net bezig waren twee koeien klaar te maken voor een foto voor een of andere advertentie: de dieren waren gedoucht met speciale veeshampoo, de uiers waren donkerder gemaakt met rouge, de zwarte plekken waren bijgekleurd met verfspray, de witte met bakmeel, de kwast van de staart was met een stukje touw steviger gemaakt en vakkundig werden de laatste ongewenste plukjes haar weggeschoren. De koe, klaar voor de buitenwereld en de consument. Boeren zijn van nature overlevers, en zelfs de modernste boer denkt vaak nog in familie- en generatietermen. Dat overleven vereist een permanente aanpassing aan de vragen van de markt. Als een boer denkt te kunnen overleven door de produktie van rund- of varkensvlees grootschalig aan te pakken, dan zal hij dat niet laten. Wanneer er, als reactie daarop, weer een vraag komt naar een kleinschalig kwaliteitsprodukt, dan zal hij ook daarop proberen in te spelen. Toch zijn boeren geen opportunisten. Bijna alle boeren die ik sprak hadden een bepaalde band met hun vee. Al hadden ze honderd koeien, vaak kenden ze ieder dier bij de naam, en soms ook nog die van hun vader en hun moeder. Ze kenden hun specifieke gewoonten, en als ze in de melkput stonden wisten ze aan de vorm van de uiers wie ze voor zich hadden. Als het wat later in de avond werd konden ze over hun vee vertellen met een soort verliefdheid die nauwelijks te rijmen viel met de zakelijke houding die ze zich overdag aanmaten. En als de veerijder de koeien voor de markt hardhandig zijn wagen insloeg, werd daar nog wekenlang schande over gesproken. ,,Zo'n dierenbeul komt m'n erf niet meer op! '' In de beleving van de meeste boeren die ik ken staat nog altijd het vee voorop. Als een koe in de sloot is verzeild, zijn even alle burenruzies vergeten en loopt iedereen te hoop om te helpen. Een dier in nood gaat boven alles. Maar geen lam zal ooit een dierenarts zien, want alleen al het voorrijden kost meer dan het beest zelf. Varkens worden wekelijks volgespoten met penicilline en andere pro-biotica om ieder kuchje te voorkomen. Mestbrokken voor het vee bevatten allerlei toevoegingen, variërend van slimme groeiers tot tranquilizers, want in een volle stal is ordehandhaving een zaak van het grootste belang. En een gewone zieke koe moet ook uitkijken, want als de melkproduktie te lang stagneert, is het voordeliger het dier maar op te ruimen. Stierkalfjes kunnen het sowieso wel vergeten. Alleen hobbyboeren hebben gratis kostgangers. Of, zoals een boer me ooit zei naast een zieltogend kalf: , ,Het is geen hond, nietwaar.'' Varkens staan nog lager op de ladder. Niemand houdt van varkens. Bij de recente massamoord ging het verdriet van de varkenshouders om geld, om gebroken bedrijven en om verloren fokmateriaal, maar vrijwel geen mens liet een traan om de beesten zelf. De terminologie waarmee de onheilstijdingen werden gebracht, was even versluierend als een legerbulletin. Er werd gesproken over het "vernietigen van vleesproduktie', maar bloed, pijn en dood waren niet aan de orde. Niemand houdt van varkens omdat varkens allang geen dieren meer zijn, laat staan dat ze deel uitmaken van Gods schepping. Ze behoren, met de kippen, tot een orde van een geheel eigen soort, buiten alles en iedereen. Misschien vormen de varkens wel de voorhoede van wat ook andere beesten zal overkomen, de voorhoede van een nieuw dierenrijk van klonen en genetische manipulatie, bepaald door de grillen van ons, consumenten. Want het zijn niet alleen de boeren en de grote concerns die hier de dienst uitmaken. Onze eigen wensen kennen een grote mate van dubbelhartigheid. Aan de ene kant kant willen we niet weten dat ons vlees van dieren komt. We kopen het in gesneden, gemalen, gerookte, gepaneerde, omhulde en anderszins bewerkte vorm. Een compleet biggetje aan het spit zie je alleen nog in zuidelijke culturen. Vlees moet er ook altijd hetzelfde uitzien, altijd dezelfde kleur rood, altijd dezelfde structuur - alsof het in werkelijkheid niet van soort tot soort en dier tot dier verschilt. Zelfs een kip heeft bij ons allang geen poten meer maar drumsticks, en wat we vroeger vleugels noemden zijn nu borrelhapjes. We kopen geen kip, maar het concept-kip, en we sussen ons onbehagen door een rijksdaalder meer te betalen voor het predikaat "scharrel', "maïs', of "biologisch'. Aan de andere kant maken we ons steeds meer zorgen over de kwaliteit van ons voedsel. We eten alleen nog maar runderlappen wegens de verhalen over varkensmesterijen, vervolgens wijken we uit naar de karbonades wegens de gekkekoeienziekte en even later vluchten we terug naar de rundersteaks omdat er varkenspest is uitgebroken. We willen daarom meer controle hebben over de herkomst van ons vlees en we willen zien wat we kopen. Er zijn projecten die op deze behoefte ingaan en die de nadruk leggen op regionale en/of verantwoord geteelde produkten. Hun succes is een graadmeter voor de toenemende onvrede van de consument. Maar tegelijk hoor je hun potentiële klanten al mopperen: ,, Dat vlees is wel een beetje bruin.'' ,,Waarom is die worst zo grof?'' En dan hebben we het nog niet eens over de prijzen, want het beste vlees komt nu eenmaal van beesten die in een rustig tempo groeien. Op de veemarkt komt ten slotte alles samen: de boer, het geld, de eenzaamheid, het bloed en de nabije dood. Het meeste vee wordt tegenwoordig onderhands verkocht of op grond van een contract geleverd, en voor de markt blijven steeds vaker de kneusjes over. Omstreeks sluitingstijd staat het vee dan te wachten, schonkig en stronterig. De nummers van de slagerijen zijn al met rode viltstift op de flanken geschreven. Achterin worden de kuddes naar de veewagens gedreven. Varkens vertrekken voor een dodenrit naar Italië om daar geslacht te worden en hier terug te komen als keurig verpakte parmaham. Een enkele koe loopt los rond, maakt nog een paar laatste sprongen, glijdend en struikelend over de gladde mest op het beton, het schuim op de bek. En de hele hal is vervuld met geloei, geblaat en gegil, met gejammer, met schreeuwend leed. Wie daar niet door wordt beroerd, moet wel een hart van steen hebben. Van Geert Mak verscheen eind vorig jaar het boek "Hoe God verdween uit Jorwerd', over de modernisering van het platteland. ISBN 90 254877x; 269 bladzijden; 39,90 gulden.
Five Prize Pigs
|
NRC Webpagina's
27 maart 1997
|
Bovenkant pagina |