NIEUWS | TEGENSPRAAK | SUPPLEMENT | AGENDA | ARCHIEF | ADVERTENTIES | SERVICE 





POLITIEKE PARTIJEN
STILTE VAN HET MIDDEN
FINANCIËN
LEDENWERVING
CONTRIBUTIES
PARTIJLEDEN
PARTIJKADER
FUNCTIES EN KANDIDATEN
PARTIJ OPRICHTEN
TOEKOMST
INTERNET
PARTIJEN
LINKS



Overzicht eerdere
afleveringen Profiel

De stilte van het midden

Steeds minder Nederlanders zijn lid van een politieke partij. Wat moet de moderne burger ook bij zo'n 'applausmachine'? Het gevolg is wel dat er voor bestuurlijke functies steeds minder talent beschikbaar is.

Gijsbert van Es

AAN SOMBERHEID geen gebrek. Politieke partijen verkeren in een diepe crisis, zo heet het. In hoog tempo verliezen ze hun vaste (betalende) leden en hun trouwe kiezers. Minder dan drie op de honderd kiezers zijn nog lid van een politieke partij. Opkomstpercentages bij verkiezingen bewegen zich in een richting die tegengesteld is aan de AEX- trend.

Politici en bestuurders zijn niet langer notabelen voor wie het volk de pet afneemt. Eerder worden zij gezien als een enigszins uitheemse diersoort, levend in een schraal biotoop vol vergadertafels en tl-buizen, zich voedend met massa's blank papier (formaat A4).

Ooit streden politieke partijen voor de emancipatie van complete volksdelen: van gereformeerden, van katholieken, van arbeiders. Het volk moest worden bevrijd uit de klauwen van een burgerlijke (liberale) elite die bovenop het geld zat en 'rationele' wetten maakte.

De maatschappelijke ontketening is inmiddels voltooid. Maar de nieuwe politieke elite is al niet meer tevreden. Dr. Bram Peper, socioloog te Wassenaar, schreef hierover afgelopen zomer in zijn achtertuin een essay, onder de abstracte titel Op zoek naar samenhang en richting.

Wij lezen Peper, pagina 28, hoofdstuk 3: ,,Omdat de meeste politieke organisaties hun maatschappelijke basis zijn gaan missen, wordt de politiek meer en meer bedreven door een verzelfstandigde groep. (..) Politieke organisaties zijn niet meer het verlengstuk van een maatschappelijke of religieuze beweging, maar zijn steeds meer 'een vereniging onder de verenigingen'. Media (..) en one-issue-bewegingen zijn in die zin concurrerend voor de politieke partijen. Sommigen menen zelfs dat meningsvorming zich vooral buiten politieke partijen voltrekt.''

Politici hebben heimwee naar de samenleving. Omgekeerd lijkt het gemis veel minder groot.

Het getob over de verschrompelde rol van politieke partijen is deels de luchtspiegeling van een verleden dat nooit heeft bestaan. Nederland is nimmer een land geweest van massapartijen met enorme ledenaantallen. In de hoogtijdagen van de verzuiling, in de tweede helft van de jaren vijftig, was amper 10 procent van de kiezers partijlid. Waren dat betere tijden? Waren politiek en samenleving in die dagen zoveel oprechter en inniger met elkaar verbonden, in levend debat en bruisend partijleven?

Als dit werkelijk zo was geweest, dan zou de Nederlandse literatuur nooit zijn verrijkt met De Avonden van G.K. van 't Reve - de favoriete roman van (opnieuw) Bram Peper, zoals hij afgelopen kerst vertelde in een radio-gesprek.

Politieke partijen hebben ruwweg drie functies, in onderlinge wisselwerking: achterban dienen, beginselen en programma's uitdragen en politiek-bestuurlijk personeel leveren. De vaste achterban bestaat niet meer. Nederland kent een taaie onderkant van circa 220.000 chronische kansarmen (3 procent van de bevolking) en een dunne schil van rijke vrijgestelden van vergelijkbare omvang. Daar tussenin beweegt zich een onafzienbare, tevreden en diffuse middenklasse.

Het blijkt haarscherp uit publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau: voor het gros van de Nederlandse burgers zijn het staatsbestel en de democratische verhoudingen onomstreden. De mood of the nation is a-politiek, niet anti-politiek.

De geëmancipeerde burger is niet langer trouw: niet aan zijn dagblad, niet aan zijn publieke omroep, niet aan zijn kleine kruidenier, niet aan zijn partij. Dertig jaar geleden nog kon ruim 90 procent van het kiezersgedrag correct worden voorspeld op grond van (de perceptie van) sociale klasse en religie. Bij de laatstgehouden Kamerverkiezingen (1998) bepaalde slechts 40 procent van de kiezers zijn stem op voorspelbare, traditionele gronden.

In afnemende mate kunnen partijen een appèl doen op godsdienst en bezitsverhoudingen. De 'boodschap' van partijen komt nu tot stand via marktonderzoek. Moderne partijen willen burgers vooral beschermen of afremmen in hun leefgedrag: als automobilist, als hypotheekhouder, als (vlieg-)vakantieganger, als jonge ouders met 'twee carrières', als wadloper, als werknemer met een hoog ziekteverzuim.

Met ideologie heeft dit weinig te maken, met 'public relations' en electorale kansberekening des te meer.

Waarom zou een politieke partij leden moeten hebben, als de wensen en de noden van de samenleving langs marketing-technische weg zoveel beter zijn bloot te leggen en als de politieke missie via massamedia zoveel eenvoudiger is uit te dragen dan via lokale partijafdelingen, slecht gestencilde krantjes en de spreekwoordelijke rokerige zaaltjes? Het antwoord op deze vraag ligt in die andere functie van partijen: het leveren van Kamerleden, raadsleden, bewindslieden, wethouders en andere politieke ambtsdragers.

De Staatscommissie-Elzinga, die vorige week een dik en duur boek presenteerde over een nieuw politiek-bestuurlijk bestel in gemeenten, maakt zich in haar advies zorgen over verschraling van de gemeentepolitiek. Een van de vele problemen is dat partijen onvoldoende getalenteerde en energieke burgers kunnen aantrekken om de raadszalen en collegekamers te vullen. De Staatscommissie spreekt op enigszins deftige toon van ,,een zeker functieverlies van politieke partijen op lokaal niveau''.

Politiek is people's business - om te spreken in het economische jargon waarvan het openbaar bestuur doortrokken is geraakt. Het politieke bestel is in de greep van leiders die 'ideologische veren afschudden' en coalities sluiten met de erfvijanden van gisteren. De samenleving blijkt maakbaar, via projectontwikkelaars.

De leegloop van politieke partijen is op dezelfde economische gronden te verklaren. Wat zou de moderne burger ('druk, druk, druk') energie en contributie steken in organisaties die zich hebben ontwikkeld tot applausmachines van parlementaire fracties? 'Geen debat? Zo hoort het ook.' Bij de grotere politieke partijen is de interne partijdemocratie in de jaren tachtig en negentig op een laag pitje gedraaid. Of in ieder geval is de cultuur er niet op gericht nu eens fijn intern de geesten te scherpen met een stevig gesprek. Debatteren mag, maar alleen op zondagmiddag in Balie-achtige vrijblijvendheid. Aanstormend partijtalent met ambitie dient vooral de kunst van het zwijgen te verstaan. Stilte s.v.p. over: WAO, AOW, hypotheekrenteaftrek, reiskostenforfait, boeren en mest, asielzoekers, Srebrenica, Kosovo, et cetera.

In 1960 waren 745.000 Nederlanders lid van een politieke partij. In 1970 was dat aantal gedaald tot 400.000, maar in 1980 waren het er weer ruim 480.000. Kan dat iets te maken hebben gehad met partijen die toen intern en extern met elkaar van mening durfden te verschillen? Het grootste ledenverlies in de jaren negentig zich heeft voorgedaan bij partijen die het vermeend veilige en lucratieve politieke midden hebben opgezocht. Is dat toeval? Het is een raadsel dat in de kring van CDA, PvdA, VVD en D66 mag worden opgelost.

De ledentallen van partijen die zichzelf een scherper politiek profiel hebben aangemeten, ontwikkelen zich in relatief gunstiger richting. Te noemen vallen: de Socialistische Partij, GroenLinks en de afgelopen weekeinde gevormde ChristenUnie (als 'holding' van RPF en GPV).

Ledentallen zeggen niet alles over de bestuurskracht en -kwaliteit van politieke partijen. Maar gecombineerd met dalende opkomstcijfers bij verkiezingen mogen ze te denken geven. Nu al klinkt de vraag naar de legitimiteit van provinciale bestuurders, die vorig jaar zijn gekozen door slechts 45,5 procent van de kiezers. Om niet te spreken van de Nederlandse Europarlementariërs die 30 procent van de kiezers voor zich wisten te interesseren.

Op een dag kan er een partij opstaan die werkelijk iedere samenhang in gedachtengoed heeft afgezworen, die simpelweg 'alle regenten' tot vijand heeft verklaard, die zich laat kiezen onder de leuze dat 'alles anders moet' en die zijn verkiezingskas laat spekken door media-tycoons.

De naam voor zo'n partij is al bedacht: Leefbaar Nederland.

Geraadpleegd: dr. R. Koole, politicoloog, Universiteit Leiden, en drs. G. Voerman, historicus, directeur Documentatiecentrum voor Nederlandse Politieke Partijen, RU Groningen.

NRC Webpagina's
27 JANUARI 2000


   Bovenkant pagina


NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl) JANUARI 2000