NIEUWS | TEGENSPRAAK | SUPPLEMENT | AGENDA | ARCHIEF | ADVERTENTIES | SERVICE 



Overzicht eerdere
afleveringen


KRIJGSMACHT
ALLES GING OP DE SCHOP
HISTORIE
DISCUSSIE
MATERIEEL
STUDEREN IN HET LEGER
MISSIES IN BUITENLAND
VIER RANGEN - ÉÉN EENHEID
TAKEN
RANGEN
VETERANEN
TWEEDEHANDS
BEZUINIGINGEN
OPLEIDINGEN
ORGANISATIES
PERSONEELSSTERKTE
GRAFIEKEN
LINKS

Strategisch debat in het land van de koopman

J.M. Bik
Een brede strategische discussie over de toekomst moet de krijgsmacht meer maatschappelijk draagvlak geven. Tijd voor lastige vragen.

'IK WIL IN DISCUSSIE gaan met de Nederlandse samenleving. Niet alleen met hoogleraren, Clingendael en belangrijke adviesorganen, maar ook met universiteiten, de vakbeweging, kerken en het bedrijfsleven. Doel is om van de brede maar passieve steun van de Nederlandse bevolking voor Defensie een veel actievere te maken.''

Zo lanceerde minister Frank de Grave op 18 oktober vorig jaar zijn idee om het maatschappelijk draagvlak voor Defensie, voor het bestaan van een krijgsmacht, te verstevigen door daarover een publieke discussie te organiseren. Dat moet wat hem betreft gebeuren op basis van de later deze maand verschijnende Hoofdlijnennotitie, een soort richtinggevend voorschot op de Defensienota die hij herfst 1999 wil uitbrengen.

De Grave staat aan het hoofd van een ministerie dat de afgelopen tien jaar het budget feitelijk met een kwart beperkt zag en zijn personeel en materieel met 40 procent. Hij moet tot 2002 jaarlijks 375 miljoen gulden bezuinigen (op een jaarbudget van omstreeks 14 miljard, gelijk aan dat in 1988), een uitstaand bedrag van circa een half miljard aan verplichtingen uit de vorige regeerperiode nog niet meegeteld. In de eerste maanden van zijn ministerschap heeft hij direct, bijna aan den lijve, kunnen merken hoe zwaar het drama-Srebrenica (juli 1995) in de media en bij het publiek doorwerkt in de waardering voor Defensie.

Tegelijkertijd kon hij vaststellen dat omstreeks 70 procent van de bevolking al jaren in opiniepeilingen het bestaan van een krijgsmacht steunt. Van die 70 procent wil hij een soort zichtbaar pro-Defensie-legioen maken, dat ervoor zorgt dat er de komende jaren 'rust' komt rondom het budget en de opzet van de krijgsmacht. Die rust verwacht de liberale bewindsman kennelijk niet van de volksvertegenwoordigers in de Tweede Kamer, of anders niet genoeg. Hoewel die toch over zijn budget gaan.

Tot De Graves verdriet was er na de lancering van zijn idee vrijwel direct bijna overal sprake van een komende 'brede maatschappelijke discussie'. Dat belaste begrip beviel hem als aanduiding slecht. Wrevelige reacties uit zijn eigen apparaat en kritiek van de fractieleider van de VVD in de Tweede Kamer, Dijkstal, op zijn plan alsook een serie negatieve commentaren van vroegere ministers (Vredeling, Stemerdink, De Geus, De Ruiter, Van Eekelen) zullen daaraan niet vreemd zijn geweest.

Strekking van de kritiek was veelal: de minister moet zelf voorstellen doen en die ter goedkeuring voorleggen aan de gekozen volksvertegenwoordiging. Bijkomende kritische notities: de minister dient het regeerakkoord uit te voeren, niet meer en ook niet minder, wat ook de uitkomst van het publieke debat zal zijn. Wat gaat hij de discussianten straks zeggen als zij in meerderheid (nog) minder geld, of bijna niets, voor Defensie over blijken te hebben? Of als zij, een theoretische mogelijkheid, de afgesproken bezuinigingen liever ongedaan gemaakt zien?

Maar voor- en tegenstanders staan al in de startblokken en De Grave houdt vast aan zijn idee, al lijkt hij het wat te hebben genuanceerd. Vorige week, in een nieuwjaarstoespraak tot het defensiepersoneel, sprak hij over een Strategisch Toekomstdebat Defensie, waarin ,,ook alle geledingen binnen de krijgsmacht, ook onderofficieren en BBT'ers'' (soldaten voor korte tijd) aan bod moeten komen.

Moeilijke kwesties zouden in De Graves unieke discussieavontuur aan de orde moeten komen. Vragen als: dient nogmaals de budgettaire kaasschaaf over de krijgsmacht te worden getrokken (overal wat bezuinigen maar de organisatie en het takenpakket intact laten) of moeten er 'echte keuzes' worden gemaakt door bestaande taken van Marine, Landmacht en/of Luchtmacht te beeindigen? Een andere, daarmee verband houdende vraag: moet in het toekomstige takenpakket het accent vooral vallen op de bijdrage aan internationale crisisbeheersing (vredesacties) en dient dat ten koste van de klassieke verdedigingstaak te gaan? En, zo ja, kunnen crisisbeheersingseenheden bestaan zonder dat zij, zoals nu, deel zijn van een min of meer volledige verdedigingskrijgsmacht?

Nog een vervolgvraag: kan Nederland, dat economisch op plaats tien van de wereldranglijst staat en een groot principieel en zakelijk belang heeft bij handhaving van de internationale rechtsorde, zo'n positie op veiligheidsgebied bagatelliseren? Door zich bijvoorbeeld voor zijn veiligheid nog afhankelijker te maken van zijn Europese partners, terwijl in de Europese Unie nog niets van een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid te zien is? Zou Nederland, economisch groter dan Australie, tot een soort 'ethische kleinelandenpolitiek' kunnen overgaan, zonder zijn partners alleen daardoor al te ergeren?

Het zijn vragen voor regering en parlement die vooraf hadden moeten gaan aan de bezuinigingsdoelstellingen die vorig jaar in verkiezingsprogramma's en het regeerakkoord opdoken. Het gaat er nu niet meer om wat Nederland eigenlijk met zijn Defensie wil, maar om wat voor het beschikbare geld nog mogelijk is. Dat is helemaal niet 'strategisch'. Daaraan kan een eventueel prachtig publiek debat in het land van de koopman en de dominee maar weinig veranderen.

NRC Webpagina's
14 JANUARI 1999

Bewegend plaatje van een tank

   Bovenkant pagina


NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl) JANUARI 1999