NIEUWS | TEGENSPRAAK | SUPPLEMENT | AGENDA | ARCHIEF | ADVERTENTIES | SERVICE 



Overzicht eerdere
afleveringen


CHARITAS
NEDERLANDERS GEVEN VEEL
COLLECTEREN
TRENDS
TELEVISIE
SOCUTERA
OMROEPREGELS
REGELS VOOR AFTREK
COLLETTA
KLEINE LENINGEN
KEURMERK
INSTRUCTIE
COLLECTANTEN
GIDS
ORGANISATIES
GRAFIEKEN
LINKS

Als je niet geeft, dan hang je

John Kroon
Een veranderende samenleving komt het goede doel ten goede. Nederlanders geven veel: van een kwartje in de collectebus tot een legaat van enkele miljoenen.

NEDERLANDERS GEVEN veel geld uit aan het goede doel. En graag. En steeds meer. In de afgelopen tien jaar zijn de vrijwillige bijdragen aan de charitas in waarde meer dan verdubbeld. Ongeveer een procent van het Bruto Binnenlands Product (BBP) wordt in collectebussen gestopt, op een liefdadigheidsbazar besteed, naar het goede doel overgemaakt of anderszins aan charitatieve instellingen uitgegeven. Ruim vijf miljard gulden per jaar, gemiddeld meer dan 500 gulden per huishouden.

Wie steeds meer te besteden heeft, zal gemakkelijker anderen van zijn rijkdom laten profiteren. Toch laat de explosieve groei van de charimarkt zich niet louter verklaren als een gevolg van toegenomen welvaart. Het einde van het 'ik-tijdperk', zo omstreeks de late jaren tachtig, wordt ook wel als een oorzaak beschouwd. Maar het meest nog: de veranderende samenleving, in het bijzonder de vernieuwde verhoudingen tussen overheid en maatschappij.

Nederland gaf altijd al veel uit aan het goede doel: aan ontwikkelingshulp, aan gehandicaptenzorg, aan armoedebestrijding. Maar het was vooral opgelegde solidariteit: verplichte belastingafdrachten die door de staat werden herverdeeld. Sinds subsidiekranen steeds strakker worden dichtgedraaid, instellingen zich marktconform dienen te gedragen en de centrale overheid zich steeds meer op het standpunt stelt dat haar taak hooguit aanvullend is, beleeft Nederland de overgang van verzorgingsstaat naar verzorgingsmaatschappij. In de verzorgingsmaatschappij maken burgers liever zelf uit waaraan ze hun centen besteden. Op hetzelfde moment dat ze een bedrag uitschrijven ten name van Terre des Hommes verklaren ze zich tegen de verhoging van het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Natuurlijk wordt de collectebus van het Leger des Heils gevuld en De Strijdkreet desnoods op de koop toe genomen, maar dat wil niet zeggen dat de bijstandsuitkeringen moeten worden verhoogd.

Opvallend is het groeiende aandeel van erfenissen en legaten in de omzet van de charitasmarkt. Vooral vrouwen, achtergebleven met een flink vermogen dat hun man heeft nagelaten, vertonen de neiging om dat aan een goed doel te schenken. Onder het motto dat de kinderen het toch al goed hebben en dat het nog altijd beter is te geven dan de fiscus te laten nemen. Wie weet koopt het kabinet er anders maar fregatten van.

Naarmate de winter naderbij komt, wordt de neiging het goede doel te bedenken groter. December is weliswaar voor velen de maand van overvloed en welbehagen, maar ook knaagt het geweten dan met scherpere tanden. Prof.dr. Th.N.M. Schuyt, hoogleraar sociale wetenschappen aan de Vrije Universiteit en charitasonderzoeker, ziet historische verbanden die veel verder reiken dan christelijke, Westerse tradities. ,,Het is een eeuwenoude overlevering dat mensen elkaar in de koude maanden goederen gaven om de winter door te komen. Het is een manier om als familie, als groep, als stam te overleven.''

Het altruistisch gedrag verbaast uit sociobiologisch oogpunt en vanuit de evolutietheorie. Schuyt: ,,Waarom zijn de altruisten niet allang door de egoisten opgegeten? Waarom blijven de 'watjes' als soort bestaan? Vergelijk het met een zwerm vogels die door een roofvogel wordt bedreigd. Dan zie je er een opvliegen om te worden opgevreten. Hij beschermt zijn genetisch materiaal. Behoud van de soort is de belangrijkste stimulans.''

Maar er zijn meer redenen voor de onbaatzuchtigheid aan te voeren. Daarnaar gevraagd kiezen de meeste Nederlanders als motief om te geven uit vijf mogelijkheden in ruime meerderheid (68 procent) voor de stelling 'Voor het gezin waartoe je behoort, voor je kinderen, voor familie, moet je zo nodig financieel bijspringen, ook al krijg je het nooit terug'. Het minst aansprekend (12 procent) bleek de stelling: 'Mensen die geven zijn moreel hoogstaande mensen'.

Betrokkenheid bij een probleem in de eigen nabijheid vergroot de kans op gul gedrag. Wie met kanker bij familieleden of andere naasten wordt geconfronteerd, vertoont de neiging meer te schenken aan het Koningin Wilhelminafonds. Als een bewoner in een flatgebouw door een hartaanval wordt getroffen, doet de Hartstichting er verstandig aan daar de volgende dag al te gaan collecteren. Dikke kans op een hoge opbrengst.

De persoonlijke confrontatie is in meer opzichten van belang. De straatcollectant wordt vaak zonder wroeging voorbijgelopen, de schriftelijke smeekbede van een liefdadigheidsfonds achteloos bij het oud papier geworpen. Maar bijna niemand laat de huis-aan-huiscollectant achter zonder iets in het collectebusje te hebben gedeponeerd. Zeker niet als de collectant een vrouw is op enigszins gevorderde leeftijd, gekleed in een regenjas, die aanbelt op een winderige avond en onmiskenbaar van het onkreukbare type is. ,,Het doel doet er dan vaak niet eens toe'', weet J. Lasker, directeur van het bureau voor communicatie-onderzoek Mediad. ,,Er staat iemand met een collectebus aan jouw voordeur. Die wil je niet teleurstellen.''

Ook betrokkenheid bij een meer algemeen probleem (het verdwijnen van regenwouden, het milieu in het algemeen, honger in de wereld) doet goed geven. Het imago van een fonds is eveneens van belang. UNICEF is daarvan een voorbeeld. Iedereen kent het, bekende wereldburgers dragen daaraan bij, maar wat het fonds precies doet, is voor velen van minder belang: het staat goed aangeschreven.

Maar ook het eigen, herkenbare karakter van een fonds of instelling speelt vaak een belangrijke rol. De verzuiling mag in Nederland goeddeels een anachronisme zijn geworden, er wordt nog altijd heel wat gereformeerd gedoneerd, katholiek gecollecteerd en humanistisch gestort ten bate van geestverwante instellingen. Kerken spelen een grote rol bij de hoge score van liefdadigheidsopbrengsten. Mogelijk is het een kwestie van hellevrees, aflaat, goed gedrag met het oog op de Grote Afrekening, maar een feit is hoe dan ook dat de christelijke onderdanen van de natie aanzienlijk royaler aan het goede doel geven dan hun ongelovige medeburgers. VU-hoogleraar Schuyt vermoedt dat sociale controle hieraan ten grondslag ligt: de kerk is bij uitstek een platform. ,,Het gaat er daar niet eens zozeer om hoeveel je geeft, het gaat erom dat je in de kerk kan worden geschandaliseerd. Als je niet geeft, hang je.''

Maar niet alleen binnen de muren van het kerkgebouw geven de gelovigen het meest, ook daarbuiten, voor goede doelen die als zodanig niet met een levensbeschouwing te maken hebben, zijn ze het gulst. En: hoe belijdender, hoe royaler. Gereformeerden geven daarbij meer dan hervormden, dan volgen de rooms-katholieken en tot slot de niet-gelovigen. De 45 procent van de Nederlanders die opgeeft zich in hoge mate dan wel enigszins met een kerk verwant te voelen, neemt 78 procent van de charitasopbrengsten voor hun rekening. Zij hebben deze voorsprong de afgelopen jaren nog vergroot. De grootste gever van Nederland is een streng gereformeerde vrouw die in een klein dorp woont. Urk bijvoorbeeld.

De kleine groep van Nederlanders die uit principe, uit armoede of uit lamlendigheid nooit wat geven daarentegen, zijn overwegend mannen, dikwijls gescheiden of nooit getrouwd geweest. Ze zijn vooral in de drie grootste steden te vinden.

Voor de liefdadigheidsinstellingen is de eeuwige vrees dat de groep van de niet-gevers groter wordt. Daarom hebben de organisaties ook een diepe afkeer van schandalen ontwikkeld, althans van het bekend worden daarvan. Dat kost heel veel gevers. Toch al vrij veel Nederlanders denken dat er wel eens iets aan een strijkstok blijft hangen, of dat een groot deel aan de desbetreffende instelling zelf wordt besteed. Volgens Lasker van Mediad, een bureau dat veel onderzoek bij charitasinstellingen verricht, valt dat best mee. Van de opbrengst van acties wordt 20 tot 21 procent besteed aan onkostenbestrijding, zegt hij, al heeft de ene organisatie een ruimere opvatting van onkosten dan de andere. Maar het publiek schat al gauw dat het dubbele van dit percentage bij de organisatie achterblijft.

Malversaties bij een organisatie hebben hun weerslag op de totale charitasmarkt. De instelling die een overdreven voorstelling geeft van het leed waarvoor zij geld inzamelt, verpest het ook voor anderen. Als bij een loterij voor het goede doel de directeuren een procentueel deel van de opbrengst blijken te krijgen, heeft dat jarenlang een negatieve invloed.

Want de Nederlandse gever is wel goed, maar niet gek.

Bronnen onder meer: Onderzoek 'Geven in Nederland', Vrije Universiteit, uitgevoerd onder auspicien van de vereniging Fondsen in Nederland (Fin) (1997). Onderzoek 'Geefattitudes', een voorstudie van het bureau Mediad (1995).

NRC Webpagina's
10 DECEMBER 1998

vignetbus

   Bovenkant pagina


NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl) DECEMBER 1998