Overzicht eerdere afleveringen
BELASTING
RECHTVAARDIGHEID
VOOR DE RECHTER
BILJETTEN
INLICHTINGEN
GRAFIEK
UW BELASTINGGELD
|
Twaalfduizend vragen per dag
BILJETTEN
Voor de aangifte van inkomstenbelasting en vermogensbelasting bestaan
dertien verschillende biljetten, te herkennen aan een of twee
letters. Biljetten P en E
De aangiftebiljetten P en E komen het meest voor. Zij zijn bestemd voor
particulieren die inkomstenbelasting moeten betalen (of terugkrijgen).
Het E-biljet is voor eenvoudige aangiften en bevat dan ook het minste
aantal vragen. Wie in loondienst werkt en een eigen huis heeft, kan in
principe hiermee volstaan. Maar dikwijls is dit niet het geval. Het
P-biljet is bijvoorbeeld nodig voor wie in 1996 een studietoelage of
periodieke uitkering ontving, alimentatie kreeg of moest betalen,
aftrekbare premies voor lijfrente of particuliere verzekeringen voldeed,
inkomsten had uit dividend, obligaties, de verhuur van een huis of een
ander onroerend goed. Ook wie giften wil aftrekken van zijn belastbare
inkomen heeft een P-biljet nodig. Biljet B en VB
Particulieren die behalve inkomstenbelasting ook vermogensbelasting
moeten betalen, dienen aangifte doen via een B-biljet. Wie alleen
vermogensbelasting hoeft te betalen heeft een VB-biljet
nodig. Biljet T en Tj De particulier die denkt dat hij recht
heeft op teruggave van al betaalde belasting maar geen aangiftebiljet
heeft gekregen, doet er verstandig aan een T-biljet bij het
belastingkantoor af te halen. Is hij jonger dan 28 jaar, dan kan dit het
kortere Tj-biljet zijn. De teruggave moet minimaal 26 gulden bedragen,
wil de Belastingdienst een
bedrag overmaken. Overige biljetten De aangiftebiljetten O
en U zijn voor ondernemers bedoeld en C en D voor Nederlanders die in
het buitenland wonen en nog in hun vaderland belastingplichtig zijn. Het
F-biljet is voor Nederlanders die dit jaar emigreren of voor de
nabestaande van iemand die dit jaar overlijdt. Het VA-biljet is voor
degenen die tot 1 juli uitstel willen krijgen van de plicht tot
invulling van een E-, P-, B-, O- of U-biljet. Zij moeten op het VA-
biljet schattingen van hun inkomen en/of vermogen maken. Het Q-biljet
is niet op te vragen, maar wordt gebruikt door computerliefhebbers: zij
fabriceren zelf hun belastingbiljet met behulp van bepaalde software.
DISKETTE
Belastingbetalers met een personal computer hoeven hun biljet niet in te
vullen, maar kunnen van de Belastingdienst een schijfje
krijgen, zodat ze hun aangifte digitaal kunnen afhandelen. Zo'n diskette
voert allerlei berekeningen uit die de belastingbetaler anders zelf zou
moeten maken. Ook rekent de diskette uit of en hoeveel inkomstenbelasting
de belastingbetaler terugkrijgt dan wel moet betalen. De toelichting van
de Belastingdienst op de
vragen is eveneens via het schijfje te lezen. De diskette is alleen als
alternatief voor de biljetten E, P en T beschikbaar. Wie een E- of
P-biljet moet invullen, krijgt van de Belastingdienst een apart
formulier toegestuurd waarmee hij desgewenst een diskette kan aanvragen.
Een "T-diskette" is te verkrijgen via de bestellijn van de Belastingdienst, 08 00 00 43. Binnenhalen via Internet kan
ook. Wie vorig jaar al van zo'n schijfje gebruikmaakte, zal het dit jaar
automatisch ontvangen in plaats van een papieren biljet. Wie de computer
bij nader inzien toch niet zo'n prettig hulpmiddel vindt, kan altijd
terugvallen op het papieren biljet, dat zonodig bij de Belastingdienst kan worden
opgevraagd. De diskettes moeten worden voorzien van een cijfercode. Deze
code vormt samen met het sofi-nummer een "elektronische handtekening"
die in principe ook voor volgende jaren geldig is. Wie deze vijfdelige
cijferreeks vorig jaar al hanteerde maar nu vergeten is, zal bij de Belastingdienst tevergeefs naar
een geheugensteuntje zoeken. De cijfercode is net zo geheim als een
pincode. Alleen een nieuwe aanvraag om elektronisch aangifte te doen kan
soelaas bieden. Overigens mogen dit jaar voor het eerst ook de diskettes
die Elsevier en Kluwer uitgeven
rechtstreeks naar de Belastingdienst worden
gestuurd. Een andere mogelijkheid is de aangifte via een modem te
zenden. TARIEFGROEPEN Indeling in de
vijf tariefgroepen is van belang voor de vaststelling van de zogenoemde
belastingvrije som, het vaste bedrag waarover iemand geen belasting
hoeft te betalen. De meest voorkomende zijn de tariefgroepen 2 en 3 en
het onderscheid hiertussen is vooral van belang voor huishoudens waarin
respectievelijk één of twee partners werken. In het
gezin waar bijvoorbeeld alleen de man werkt, geldt tariefgroep 3 en een
belastingvrije som van 14.006 gulden. Hebben beide partners een baan die
hun ieder meer dan 7.003 gulden oplevert, dan vallen zij, net als
alleenstaanden, onder tariefgroep 2, en hebben ze ieder een
belastingvrije som van 7.003 gulden. Gecompliceerder wordt het
wanneer, in het voorbeeld van het gezin waarin alleen de man werkt, de
vrouw een klein baantje neemt. Zolang zij per jaar niet meer verdient
dan 7.003 gulden verandert er niet veel. De man houdt als belastingvrije
som 14.006 gulden; de vrouw komt in tariefgroep 1, waarvoor geen
belastingvrije som geldt. Zij betaalt dus inkomstenbelasting over het
loon dat zij verdient. Verdient de vrouw meer dan 7.003 per jaar, dan
verhuizen beide partners naar tariefgroep 2, met beiden een
belastingvrije som van 7.003 gulden. Op deze grens ligt voor de
partners een afweging. Stel dat de man onder het belastingtarief van 50
procent valt. Dan kost hem dat dus ruim 3.500 gulden aan belasting als
zijn vrouw meer gaat verdienen dan 7.003 gulden. Daar staan de inkomsten
van de vrouw tegenover. Als haar bruto-inkomen 8.000 gulden bedraagt, is
zij (na aftrek van de beroepskosten en belastingvrije som) 133 gulden
aan belasting kwijt. Zij houdt netto 7.867 gulden over. Man en vrouw
samen gaan er in deze situatie netto 4.367 gulden op vooruit. Het is
dus een misverstand dat een klein baantje voor de minst verdienende
partner eerder geld zou kosten dan opleveren. Maar wel is de belasting
relatief hoog die voor zo'n laag, tweede inkomen moet worden betaald.
Daarom duikt in de politiek regelmatig de stelling op dat het fiscale
systeem zou moeten worden geïndividualiseerd, omdat het nu
bijvoorbeeld vrouwen die (weer) aan het werk willen gaan te weinig
stimuleert. Politieke pogingen het belastingstelsel op dit punt te
veranderen, zijn tot nu toe zonder resultaat gebleven. REISKOSTEN Het reiskostenforfait is een bedrag
dat geldt als aftrekpost voor werknemers. Dit is niet het geval als de
werkgever de reiskosten volledig vergoedt of voor vervoer zorgt. In
situaties waarin de werkgever de reiskosten niet of slechts gedeeltelijk
voor zijn rekening neemt, is het reiskostenforfait dus van belang. De
hoogte ervan wordt niet bepaald door de werkelijk gemaakte reiskosten,
maar hangt af van de reisafstand (meerdan tien kilometer), van het
aantal dagen per week waarop de werknemer werkt (ten minste
één) en van de vraag of hij per auto of met het openbaar
vervoer reist. In tabellen die de Belastingdienst in zijn
toelichting geeft, is het juiste forfait meestal gemakkelijk te vinden.
De bedragen variëren in het algemeen van 215 tot 2.050 gulden per
jaar. In enkele situaties ligt het iets gecompliceerder. Dat is
wanneer iemand grotere woon-werkafstanden dan dertig kilometer aflegt en
dat per openbaar vervoer doet. Dan kan het forfait oplopen tot 4.530
gulden, wanneer iemand bijvoorbeeld tachtig of meer kilometer van huis
naar werk aflegt. Deze belastingbetaler moet voor deze extra aftrek wel
beschikken over een openbaar- vervoerverklaring over 1996, die
bijvoorbeeld bij de NS verkrijgbaar is. Zo'n verklaring is alleen te
krijgen als de werknemer met een jaarkaart heeft gereisd. Voor
automobilisten in het woon-werkverkeer geldt deze mogelijkheid voor een
hoger reiskostenforfait dus niet; voor hen bedraagt het maximum 2.050
gulden. Automobilisten moeten, wanneer zij een personenauto van hun
werkgever ter beschikking hebben, ook nog op iets anders letten. Zo
dienen zij 20 procent van de cataloguswaarde op te tellen bij hun
belastbare inkomen - en daarover dus belasting te betalen - als zij niet
meer dan dertig kilometer van hun werk wonen. Wonen zij verder, dan
bedraagt deze bijtelling 24 procent. De automobilist met een auto van
de zaak die (een deel van) de benzine voor het woon-werkverkeer zelf
moet betalen, kan deze kosten eventueel bij het onderdeel beroepskosten
opvoeren, als onderdeel van deze aftrekmogelijkheid.
BEROEPSKOSTEN
Elke werknemer mag 8 procent van zijn inkomsten uit tegenwoordige arbeid
als beroepskosten aftrekken met een maximum van 2.507 gulden per jaar.
Over dit bedrag is hij dus geen belasting verschuldigd. Meer aftrekken
dan 2.507 gulden kan ook, maar dan moet de belastingbetaler aantonen dat
hij ook daadwerkelijk tot aan dit bedrag beroepskosten heeft gemaakt en
de rest aannemelijk maken .Percentage en maximum zijn de laatste
jaren flink verhoogd. Dat was om de belasting te vereenvoudigen, maar
ook wel om inkomenspolitieke redenen. Met name het vorige kabinet zag in
verhoging van de beroepskosten - in de politieke discussie aangeduid als
arbeidskostenforfait - een middel om het verschil tussen
nettolonen en netto-uitkeringen te vergroten. Hierdoor ziet menig
belastingbetaler tegenwoordig af van de moeite om de werkelijke hoogte
van zijn beroepskosten te berekenen. Dat vergt veel administratief
gedoe, zoals het bewaren van bonnetjes, kwitanties en bank- of
giro-afschriften. Bovendien is, in het kader van de
belastingvereenvoudiging, de mogelijkheid allerlei posten af te trekken
tegenwoordig beperkt. Een bekend voorbeeld hiervan is de studeer- of
werkkamer, waarvan de kosten alleen nog maar aftrekbaar zijn als de
werknemer er meer dan de helft van zijn arbeidstijd doorbrengt.Het
valt dus niet mee bij de beroepskosten tot een hoger bedrag dan 8
procent of 2.507 gulden uit te komen. Toch is er een reeks van onkosten
die, al dan niet beperkt, als aftrekbaar kunnen worden opgevoerd. Zoals:
proceskosten, schrijfbehoeften, vakliteratuur, congressen, lidmaatschap
van een vakbond, gereedschap, zakelijke overnachtingen in een hotel,
werkkleding, zakelijke telefoonkosten en verhuizing. Voor alle
beroepskosten geldt de aftrekbaarheid alleen voorzover ze niet door de
werkgever geheel of gedeeltelijk en onbelast zijn vergoed. Een ander
voorbeeld van beroepskosten is de personal computer die de werknemer
thuis voor zijn werk nodig heeft, of andere elektronische apparatuur.
Maar ook hiervan is de mogelijkheid tot afschrijving beperkt. Van de
aanschafprijs moet om te beginnen een niet- aftrekbare restwaarde van 10
procent worden afgehaald. Vervolgens moet het restant door drie worden
gedeeld, wegens afschrijving in drie jaar. Van dat derde deel moet
daarna nog een "drempelbedrag" van 800 gulden per jaar worden afgehaald.
Een rekensom leert dat wie apparatuur heeft met een aankoopwaarde van
niet meer dan 2.666 gulden, hiervan niets bij de belasting kan
aftrekken. Andere mogelijke aftrekposten zijn het zakelijk gebruik
van de eigen auto (60 cent per kilometer voorzover het geen
woon-werkverkeer betreft), de brandstofkosten van een auto die door de
werkgever is verschaft of zakelijke openbaar vervoer- en taxikosten. De
fiscus heeft de fiets niet vergeten: de zakelijke fietser mag 12 cent
per kilometer aftrekken. Gevoel voor detail kan de Belastingdienst niet worden
ontzegd, zij het dat hieraan soms een arrest van de Hoge Raad
voorafging. Zo mag de werknemer die op het werk voor eigen kosten koffie
of thee drinkt hiervoor 1,30 gulden per dag als beroepskosten opvoeren,
met een maximum van 6,50 gulden per week en 286 gulden per jaar.
Studiekosten vergen nog een speciale toelichting. Zij worden als
aftrekbare beroepskosten beschouwd als het gaat om een studie die de
werknemer volgt om in zijn beroep bij te blijven. Overigens geldt ook
dan: alleen als de totale beroepskosten boven de eerder genoemde 8
procent of 2.507 gulden uitkomen. Studiekosten die worden gemaakt ter
verbetering van de maatschappelijke positie, bijvoorbeeld om een ander
beroep te krijgen, zijn niet als beroepskosten aftrekbaar. Wel als
buitengewone last, maar daarbij gelden weer andere beperkingen (zie ook
bij: buitengewone lasten).
BUITENGEWONE LASTEN Kinderopvang, ziektekosten en
studiekosten behoren tot de aftrekmogelijkheden in de categorie
"buitengewone lasten". Aftrekbaar zijn deze onkosten niet zonder meer.
Alleen als ze een bepaalde "drempel" overschrijden, kan de
belastingbetaler ze aftrekken. Deze drempel kan hoog liggen. Daarvoor is
het begrip "onzuiver inkomen" van belang. Dat is het inkomen dat bestaat
uit de inkomsten uit arbeid, rente, huurwaarde eigen woning, opbrengsten
van verhuur, dividend, enzovoorts, met daarvan afgetrokken de kosten
voor de eigen woning, zoals de hypotheekrente. Kinderopvang Wie een onzuiver inkomen heeft van
40.000 gulden, kan de eerste 3.237 gulden van de kosten van kinderopvang
niet aftrekken, wanneer het om opvang gaat van meer dan vijf uur per dag
van één kind. Bij een onzuiver inkomen van 60.000 gulden
ligt de drempel op 6.738 gulden, bij 100. 000 gulden op 11.916 gulden en
boven de 102.000 gulden op 12.564 gulden. Voor volgende kinderen en bij
opvang van maximaal vijf uur per dag liggen de drempels op een ander
niveau; ze zijn terug te vinden in de toelichting bij het
belastingformulier. In alle gevallen geldt dat de maximale aftrek
10.476 gulden per kind bedraagt. De aftrek is alleen mogelijk voor
kinderen van 0 tot 12 jaar die bij een erkende organisatie van
kinderopvang zijn ondergebracht. Bovendien moet een alleenstaande ouder
een baan hebben waarmee zij of hij ten minste 7.003 gulden verdient; in
geval van een echtpaar moeten beide partners werken en ieder minimaal
dit bedrag verdienen. Onbelaste vergoedingen van de werkgever voor
kinderopvang moeten in mindering worden gebracht op het bedrag dat bij
de belasting wordt afgetrokken. Studiekosten Studiekosten kunnen in bepaalde
gevallen als buitengewone lasten worden opgevoerd. Het mag dan niet gaan
om een studie of een cursus die in verband met het huidige werk wordt
gevolgd (dan zijn het beroepskosten). Studiekosten die worden gemaakt om
bijvoorbeeld een nieuw vak te leren, kunnen soms wel als buitengewone
last worden opgevoerd. Daarbij zijn studiekosten die al via
studiefinanciering worden vergoed niet aftrekbaar. En er is een drempel:
2 procent van het onzuivere inkomen met een maximum van 800 gulden.
Alleen voorzover studiekosten boven dit bedrag uitkomen, zijn ze dus
aftrekbaar. Tot de aftrekbare kosten worden gerekend: les- en
cursusgelden, studieboeken en -materiaal, scriptiekosten, examengeld,
promotiekosten, reiskosten, studiereizen en de afschrijving van
apparatuur. Ziektekosten De kosten ten
gevolge van ziekte, invaliditeit, bevalling, adoptie en overlijden
kunnen als buitengewone last aftrekbaar zijn, mits ze een bepaalde
drempel overschrijden. Die drempel ligt bij een onzuiver inkomen van
maximaal 23.467 gulden op 2.863 gulden; bij een onzuiver inkomen van
23.468 tot en met 97.721 gulden op 12,2 procent van het onzuivere
inkomen; bij een hoger onzuiver inkomen op 11.922 gulden. Voorzover
de kosten al via een ziektekostenverzekering, het ziekenfonds of de AWBZ
zijn of worden vergoed, komen ze niet voor aftrek in aanmerking. Het zal
dus niet snel gebeuren dat ziektekosten als buitengewone last kunnen
worden opgevoerd, maar bijvoorbeeld bij geboorte of overlijden kan het
wel voorkomen. De lijst van posten die in theorie als aftrek gelden
is groot. Zoals: huisarts, tandarts, specialist, ziekenhuis, brillen,
contactlenzen, rolstoelen, krukken, ziektekostenpremies,
ambulancevervoer, reiskosten in verband met ziekenbezoek, voorgeschreven
medicijnen, verbandmiddelen, een deel van de kosten in een
verzorgingshuis, verpleeghuis of internaat, bevalling, kraamhulp, de
kraamkliniek, dieet op doktersvoorschrift en (voor de erfgenamen)
begrafenis- en crematiekosten. TERUGGAVE Nederlanders betalen te veel
belasting. Althans, sommige Nederlanders, vooral degenen die maar weinig
verdienen. Hoe groot de groep is die te veel loonbelasting betaalt, is
niet bekend. Het zijn degenen die verzuimen een T- of een Tj-biljet aan
te vragen. Zij horen, als ze zelf niet in actie komen, niets van de Belastingdienst en laten
daardoor de mogelijkheid belastinggeld terug te krijgen aan zich
voorbijgaan. De belastingbetaler die bijvoorbeeld een P- of E-biljet
heeft ontvangen, hoeft zich hierover geen zorgen te maken. Hij krijgt
zijn eventueel te veel betaalde belasting wel terug. Maar zo'n formulier
gaat gewoonlijk niet naar bijvoorbeeld de student die vorig jaar een
paar maanden heeft verdiend, de vakantiewerker die een zakcentje bijeen
heeft vergaard, of de werknemer die slechts een klein deel van het jaar
in loondienst was. Zij betalen loonbelasting, wanneer zij althans
officieel werken. De werkgever houdt dit maandelijks in en doet daarvan
gewoonlijk na het einde van het jaar opgave. Dit automatisme gaat
voorbij aan het feit dat bijna iedereen per jaar de eerste 7.003 gulden
belastingvrij mag verdienen. Wie niet meer dan dit bedrag heeft
verdiend, hoeft eigenlijk dus helemaal geen loonbelasting te betalen.
Voorzover hij dat toch, indirect, via de werkgever, heeft gedaan, kan hij
de belasting terugvragen. Voor studenten vormt hun studiefinanciering
daarbij geen hinderpaal: de basisbeurs wordt belastingvrij verstrekt en
de aanvullende beurs is met 45 procent belast. Ook de tempobeurs,
althans de kwijtschelding van deze lening, is belastingvrij. Voor de
teruggaven geldt over 1996 een ondergrens van 26 gulden. Voor minder dan
dit bedrag komt de Belastingdienst niet in actie.
De vakantiewerker of andere kleinverdiener (ook degenen die meer dan
7.003 gulden hebben verdiend), doen er dus verstandig aan zo'n T- biljet
aan te vragen of af te halen. Zijn zij niet ouder dan 27 jaar,
ongetrouwd en kinderloos, dan geldt voor hen het Tj-biljet. Beide
biljetten zijn vrijblijvend op te vragen. Wie vervolgens ontdekt dat hij
geen belasting terugkrijgt (en misschien wel moet bijbetalen), stuurt
het in eerste instantie naamloze biljet gewoon niet terug. Voor de
invulling van het biljet - een diskette kan ook - bestaat ruimschoots de
tijd: drie jaar. Wie denkt over 1996 belasting te kunnen terugkrijgen,
heeft tot 31 december 1999 de tijd. En als het om een bedrag van meer
dan 1.000 gulden gaat, dan mag hij nog twee jaar bij deze
inzendingstermijn optellen.
|
NRC Webpagina's
27 FEBRUARI 1997
|