NIEUWS | TEGENSPRAAK | SUPPLEMENT | AGENDA | ARCHIEF | ADVERTENTIES | SERVICE 





JOHANN SEBASTIAN BACH
VER WEG, ALTIJD HOORBAAR
ERFELIJKHEID
NIEUWE STIJLEN
HELMUTH RILLING
JOS VAN VELDHOVEN
RESTAURATIE
COUNTERTENOR
GETALLENSYMBOLIEK
VERZAMELAAR
BEWUSTELOOS
BAKEN
TOP TIEN
ACTIVITEITEN
INTERNET




Overzicht eerdere
afleveringen Profiel

Getallensymboliek

Zoekt en gij zult altijd wel iets vinden

Volgens sommige deskundigen is alle muziek van Bach gecomponeerd aan de hand van een verborgen getallensymboliek.

Rob van den Berg

GEEN MUSICOLOOG zal ontkennen dat Bach zijn composities een diepere betekenis verleende door middel van symboliek. Zo vormen het relatief korte eerste en het langere tweede deel van de Matthäus Passion een kruis. Het hoeft ook geen betoog dat aan veel van Bachs composities ingewikkelde symmetrieën en omkeringen ten grondslag liggen. Of hij daarmee tot de 'mathematische componisten' behoort, is al meer dan tweehonderd jaar de vraag.

Getallen speelden zeker een belangrijke rol in de muziek van de zeventiende en achttiende eeuw. In veel muziekboeken uit die tijd wordt verwezen naar een tekst uit het apocriefe bijbelboek De wijsheden van Salomo: ,,Alles hebt gij naar maat, getal en gewicht geordend.'' Een componist zou zijn muziek moeten baseren op een van tevoren aan de hand van getallen bepaald patroon, precies zoals God het heelal had 'geconstrueerd'. En de vaak geciteerde Duitse filosoof Leibniz beschreef muziek als ,,verborgen sommen van een geest die zich er niet van bewust is dat hij aan het rekenen is.'' Voor componisten speelden ook meer praktische overwegingen een rol. Zo diende een cantate in de winter korter te zijn dan in de zomer, om de kerkgangers niet te lang bloot te stellen aan de kou in de kerk.

In de afgelopen vijftig jaar heeft men zich gestort op een nog weer andere, in het werk van Bach verborgen getallensymboliek. Dat hij zich daar zelf op geen enkele manier in woord of geschrift over heeft uitgelaten, heeft velen er niet van weerhouden om elke compositie binnenstebuiten te keren. Maten, noten, thema-inzetten, voortekens, woorden en zelfs letters zijn geteld, de uitkomsten onderworpen aan allerlei mathematische bewerkingen, leidend tot de meest fantastische en onwaarschijnlijke interpretaties. De aanstichter van dit alles was de Duitse musicoloog en theoloog Friedrich Smend. Hij publiceerde in 1947 het eerste van vier artikelen waarin hij beweert dat Bach in zijn composities een code heeft gebruikt die berust op de rangnummers van de letters uit het alfabet: A=1, B=2 enz. In het Latijnse alfabet, dat in de achttiende eeuw in Duitsland werd gebruikt, zijn I en J identiek, evenals U en V, zodat Z=24. BACH wordt op deze manier verbonden met het getal 14 (2+1+3+8), CHRISTUS met 112 en CREDO met 43. Smend slaat vervolgens aan het tellen en interpreteren: het Credo van de Mis in B mineur beslaat 784 (7x112) maten, hetgeen zou betekenen dat de naam van Christus zeven keer wordt aangeroepen. In hetzelfde werk omvatten het koor 'Credo in unum Deum' en het direct daarop volgende 'Patrem omnipotentem' 129 maten. Dat is weer 3x43, dus ,,Credo, credo, credo'', waarmee Bach zou willen zeggen dat er geen waar geloof in God is ,,buiten het geloof in de Heilige Drievuldigheid''.

Dit soort interpretaties - waarvan het bovenstaande niet eens zo'n extreem voorbeeld is - roept meteen associaties op met de joodse kabbalistiek en de door middeleeuwse kabbalisten toegepaste gematria, het vervangen van letters in een heilige tekst door getallen om zo tot een dieper inzicht te komen. Nu is het zeer onwaarschijnlijk dat Bach zich met dit soort praktijken zou hebben ingelaten. Binnen de Lutherse kerk werden ze namelijk als een vorm van magisch bijgeloof beschouwd. Zijn werkgevers in Leipzig zouden dit zeker niet hebben getolereerd, hetgeen zijn positie als Thomascantor onhoudbaar zou hebben gemaakt. Aan de andere kant was het ten tijde van de barok in Duitsland wel weer heel gewoon om alfabetcodes te gebruiken in gedichten, zogenoemde paragrammen. Hierin werden de woorden van een basistekst - meestal afkomstig uit de Bijbel - omgezet in getallen, die werden opgeteld. Het was vervolgens de bedoeling om een tweede, vrije tekst te maken met precies hetzelfde 'codegetal'.

Waar de conclusies van Smend nog wel op enige bijval kunnen rekenen, geldt dat nauwelijks voor die van een horde aan onkritische navolgers. Helaas zijn zij het die over het algemeen het beeld bepalen. Met name twee Nederlandse conservatoriumdocenten, Marinus Kasbergen en Kees van Houten, spannen op dit gebied de kroon. Zij betogen in hun in 1985 gepubliceerde studie Bach en het getal dat deze niet alleen zijn eigen naam en geboortedatum op allerlei manieren in zijn werk zou hebben verstopt, maar zelfs zijn sterfdatum. Bovendien brengen ze Bach in verband met de Rozenkruisers, naar wie ook talloze verwijzingen te vinden zouden zijn. Het is een onbegonnen werk om al de inconsistenties in hun analyses aan de kaak te stellen. Zo wordt voor elk stuk een ander, volledig arbitrair criterium aangelegd: nu eens is het aantal maten belangrijk, dan weer het aantal zestiende en tweeëndertigste noten. Ook wordt soms een jaartal in de christelijke jaartelling uitgedrukt, terwijl er voor een ander stuk weer gerekend moet worden met de jaartelling van de Rozenkruisers, voor wie het jaar nul samenviel met de geboorte van hun stichter Christian Rosencreutz. Voorslagen en Da Capo's worden de ene keer wél en dan weer niet meegeteld. Het is dus onzin als de auteurs beweren dat ,,de methode van benadering technisch voortdurend hetzelfde blijft''. En met hun uitspraak dat ,,iets waarschijnlijker wordt, naarmate er meer voorbeelden van gevonden worden'', zetten ze zich te kijk als pseudo-wetenschappelijk.

Kasbergen en Van Houten beschouwen achtentwintig getallen onder de 500 als symbolisch voor de naam Bach. Een paar bladzijden verder blijkt dat ook combinaties van deze getallen kunnen voorkomen, waarmee het totaal aantal 'Bach-getallen' zou stijgen tot boven de tweehonderd. De enige 'statistische analyse' waar de auteurs zich aan wagen - een paar zinnen over de 'kans op toeval' (sic) - komt zo wel in een schril daglicht te staan. En dan is er nog de kwestie van het totaal aantal levensdagen dat Bach op wonderbaarlijke wijze in sommige composities verwerkt zou hebben. Kasbergen en Van Houten komen met een aantal van 23.869 dagen. Daarbij rekenen ze Bachs geboorte- en sterfdag niet mee ,,omdat het precieze moment waarop Bach geboren is, niet bekend is''. Hoewel dat argument al twijfelachtig is, is het bovendien irrelevant, aangezien we mogen aannemen dat Bach dat zelf wel wist. Veel dodelijker voor welke conclusie dan ook gebaseerd op dit getal, is de wetenschap dat de auteurs over het hoofd hebben gezien dat volgens de Gregoriaanse kalender het jaar 1700 geen schrikkeljaar meer was en dat het werkelijk aantal levensdagen volgens hun telling dus 23.868 zou moeten bedragen.

'Zoekt en gij zult vinden' is een bijbelcitaat dat op dit soort onderzoek van toepassing is. Tussen de miljoenen noten die Bach aan het papier heeft toevertrouwd, is een oneindige hoeveelheid getalsrelaties te formuleren. Elke interpretatie daarvan wordt daarmee even waarschijnlijk. Nieuwsgierig geworden door al het gejongleer met getallen in Bach-composities heb ik zelf een cantate (BWV 211 Schweigt stille, plaudert nicht) onder handen genomen. In deze Koffiecantate blijkt het getal 151 een belangrijke rol te spelen. Het is bijvoorbeeld het totaal aantal maten van het afsluitende recitatief plus koraal, van de langste aria én van de twee kortste aria's samen met hun recitatieven. En laat 151 nu ook de alfabetsom zijn van de namen Bach en Douwe Egberts. Dat kán toch geen toeval zijn?

Met dank aan dr. Ruth Tatlow van het Music Department, Royal Holloway, University of London

Bach en het getal. Kees van Houten en Marinus Kasbergen. Uitgeverij Walburg Pers, Zutphen. ISBN 90-6011-800-6.

NRC Webpagina's
24 FEBRUARI 2000


   Bovenkant pagina


NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl) FEBRUARI 2000