NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE



Dossier Belastingplan 2001

Nieuws

Hoofdpunten van het plan

Achtergrond

Kritiek op het plan

Documenten

Links


Lease-auto kan voor pensioentekort zorgen

Nieuwe lijfrentekansen


Tot het eind van vorig jaar boden verzekeraars u schreeuwend een laatste kans aan. Die is nu voorbij. Daarom is het nu het juiste moment om na te gaan of zo'n lijfrenteverzekering wel bij u past.

Door Rob Goedhart

Sinds 1 januari is de nieuwe Wet op de Inkomstenbelasting van kracht. De toptarieven zijn verlaagd en verder zijn er wat aftrekposten geschrapt. Ook in de lijfrenteaftrek is het mes gezet. Maar desondanks zijn er mogelijkheden gebleven. Zonder enige moeite kunt u dit jaar 2.283 gulden (1.036 euro) gulden lijfrentepremie betalen en aftrekbaar stellen. Wel even letten op een kleine valkuil. Die 2.283 gulden kan niet of niet helemaal afgetrokken worden wanneer u vanuit bedrijfsspaarregelingen vrijwillig premie betaalt aan een pensioenregeling. Pensioenregelingen voor werknemers worden steeds meer flexibel. In toenemende mate worden VUT-regelingen daarbij afgebroken. Daarvoor in plaats komen pre- of vroegpensioenen: pensioenuitkeringen voordat het echte ouderdomspensioen (vaak vanaf de 65-jarige leeftijd) ingaat. Veelal kunt u als werknemer daarbij zelf vrijwillig extra pensioenpremie gaan betalen om het pre- of vroegpensioen te verbeteren. Vaak wordt daarvoor het geld van de bedrijfsspaarregelingen gebruikt. Dan lijkt het of het niets kost. Dat is immers geld dat door de werkgever op een geblokkeerde rekening is gezet en waarover u (voorlopig) toch nog niet kunt beschikken. Maar gebruikt u dat geld voor een vrijwillige eigen bijdrage aan een pensioenregeling, dan gaat dat van die 2.283 gulden lijfrenteaftrek af. Als u aan beide regelingen geld zou willen besteden, gebruik dan het geld van de bedrijfsspaarregeling niet voor een vrijwillige eigen bijdrage aan de pensioenregeling, maar betaal die ergens anders van.

In veel gevallen hoeft het niet bij een lijfrentepremie van 2.283 gulden te blijven. Zij die meer inkomen hebben dan zo'n 22.000 gulden en over een jaar bezien niet voldoende pensioenopbouw hebben, kunnen hoger uitkomen. Berekening is eenvoudig: 17 procent van de premiegrondslag (= het inkomen uit werk minus ƒ21.808) minus 7,5 keer de pensioenopbouw in een jaar. Die 'opbouw in een jaar' moeten pensioenfondsen en -verzekeraars aan u opgeven. Proefberekeningen hebben al aangetoond dat enkele duizenden guldens lijfrenteaftrek voor veel werknemers nog steeds mogelijk is, vooral voor hen die een fiscale bijtelling hebben voor de 'auto-van-de-zaak'. Ten opzichte van dat fictieve salarisdeel wordt namelijk nooit pensioen opgebouwd, maar het mag wel mee worden geteld voor het 'inkomen uit werk'. En wie in de zeven jaar voor 2001 geen gebruik heeft gemaakt van de maximale lijfrenteaftrek mag dat vanaf 2001 ook nog eens gaan inhalen. Meer mensen kunnen daarvan gebruik maken dan algemeen wordt aangenomen. Tot en met vorig jaar bleven velen binnen de zgn. 'basisaftrek' (ook wel 'eerste tranche' genoemd) van circa 6.200 gulden per persoon. Maar wie een inkomen boven de circa 62.000 gulden had en onvoldoende pensioen opbouwde kon in wezen meer lijfrentepremie aftrekken. Degene die in die jaren ouder was dan 39, maar nog geen 65, en die aannemelijk kon maken dat er onvoldoende pensioenopbouw was, had nog eens een extra lijfrenteaftrekmogelijkheid. Voor sommigen had dat kunnen oplopen tot enkele tienduizenden guldens. En die 'vergeten' lijfrenteaftrek mag vanaf 2001 binnen bepaalde grenzen ingehaald worden.

Maar een lijfrenteverzekering benaderen vanuit fiscale aftrek is in wezen niet juist. Lijfrenten hebben als doel om het risico van 'lang leven' te dekken. Bekijk het eens zo. U beschikt op uw oude dag over een hoeveelheid geld. Dat geld kunt u voor consumptie gaan gebruiken door er ieder jaar (of ieder kwartaal, of iedere maand) wat van af te halen. U loopt dan de kans dat het geld op een gegeven moment op is; blijkbaar omdat u langer leeft dan u voorzien had. Wilt u er absoluut zeker van zijn dat - hoe lang u ook leeft - er periodiek geld op uw rekening wordt bijgeschreven, dan geeft u - samen met vele anderen - aan het begin van uw oude dag een hoeveelheid geld aan een verzekeraar en die zorgt ervoor dat u levenslang een uitkering krijgt. Leeft iemand korter dan statistisch te voorzien was, dan besteedt de verzekeraar dat geld voor anderen, die langer leven. Als u geld nodig heeft voor een 'vroegpensioen' - bijvoorbeeld tussen uw 60ste en uw 65ste - dan is de lijfrenteverzekering vanuit verzekeringsoogpunt totaal nutteloos. In zo'n periode speelt dat 'lang-leven-risico' namelijk niet. U kunt net zo goed zelf een hoeveelheid geld op een spaar- of beleggingsrekening voor dat doel aanhouden.

'Maar dan mist u het fiscaal voordeel' is het dan veelgehoorde argument. Laten we dat eens narekenen. Stel: een 45-jarige heeft aan inkomen 'uit werk' (Box 1) 80.000 gulden. Over de top van dat inkomen moet 42 procent inkomstenbelasting worden betaald. Hij betaalt vanaf 2001 een lijfrentepremie van 2.283 gulden. Bij een gemiddelde verzekeraar, die die premie in 'beleggingsfondsen' onderbrengt, en onder de aanname dat er in zo'n beleggingsfonds 8 procent rendement per jaar wordt gemaakt, levert dat op 60-jarige leeftijd zo'n 57.700 gulden op. Dat kapitaal moet worden omgezet in lijfrenten. Als deze persoon een goede pre- of vroegpensioenregeling heeft bestaat de kans dat daarover ook 42 procent inkomstenbelasting moet worden betaald. Gemakshalve stellen we daarom dat hij uiteindelijk 58 procent van het lijfrentekapitaal over houdt: dus ca. 33.500 gulden. Als deze voorbeeldpersoon geen 2.283 gulden aan lijfrentepremie besteedt, dan moet hij er 42 procent belasting over betalen en houdt dan 1.324 gulden per jaar over. Hij belegt zo'n bedrag ieder jaar tegen 8 procent rendement, waarvan - na aftrek van 1,2 procent vermogensrendementsheffing - dus 6,8 procent overblijft. Na 15 jaar heeft hij een beleggingsrekening van circa 35.000 gulden. Wordt het geld belegd in fondsen in maatschappelijke beleggingen en durfkapitaal, waarover - tot een totaal van zo'n 200.000 gulden per belastingplichtige - geen vermogensrendementsheffing hoeft te worden betaald, dan kan die eigen vroegpensioenpot zelfs een kleine 39.000 gulden worden.

Een eigen belegging levert naast meer flexibiliteit in dit geval tussen 1.500 gulden (4,5 procent) en 5.500 gulden (16,5 procent) meer op dan bij een lijfrente. Dit wordt gedeeltelijk veroorzaakt doordat een verzekeringsmaatschappij vrij veel kosten in rekening brengt. Het vergelijken van aanbiedingen voor koopsompolissen met alternatieven via spaar- en/of beleggingsrekeningen is nu de moeite waard.

NRC Webpagina's
6 januari 2001

Den Haag

   Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad