N R C   H A N D E L S B L A D  -  C O L U M N S
NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE

J. L. HELDRING
Eerder verschenen
columns


HJAHOFLAND
ROEL JANSSEN
CS VRIJDAG
ELSBETH ETTY
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
PAUL DE LEEUW
LEO PRICK


Reacties en opmerkingen naar: dezerdagen@nrc.nl



17 november 2000

Die gekke Amerikanen?


Die gekke Amerikanen. Die ondertoon valt te beluisteren in veel Europese commentaren over de impasse waarin de presidentsverkiezing zich - op het ogenblik van schrijven - vooralsnog bevindt. Wie laat zo'n verkiezing nu afhangen van een grondwet uit 1787? Vooral het college van kiesmannen, dat de president kiest, wordt veelal als een volstrekt verouderd instituut gezien.

Toch valt er wel iets voor te zeggen. Vooral de burgers van de kleinere Europese staten zouden er goed aan doen dit systeem goed te bestuderen. Maar eerst een beetje geschiedenis. Waarom hebben de wetgevers van 1787 besloten tot de instelling van zo'n drempel na de directe verkiezing? Daar zijn verscheidene redenen voor geweest.

Aan het Congres wilden zij de keuze niet overlaten. Dat zou de president te afhankelijk maken van de wetgevende macht. Maar waarom een directe verkiezing niet tot de beslissende maken? Ook daar waren bezwaren tegen. In de eerste plaats vreesden de regenten die in Philadelphia bijeen waren, dat een of andere demagoog dan de macht zou krijgen. Populisme heet dat tegenwoordig.

Daar kwam bij dat de bevolking van de Verenigde Staten toen verspreid was over een reusachtig gebied, waarin de verbindingen gebrekkig waren. De bevolking zou zich in deze omstandigheden moeilijk kunnen vereenzelvigen met één of twee kandidaten. Met vele kandidaten zou niemand een werkbare meerderheid krijgen.

Er was nóg een reden. Een college van kiesmannen zou de invloed van de grote, dichtbevolkte staten remmen ten gunste van de kleinere staten. Bij een keuze die bepaald zou worden door de grote aantallen, zouden de kleine staten in de verdrukking kunnen komen. Bij u, over u, maar zonder u. Dat was de vrees.

Natuurlijk zijn er ook minder verheffende overwegingen in het spel geweest. Zo vreesden de zuidelijke staten dat er bij een directe verkiezing geen rekening zou worden gehouden met hun belangen, die grotendeels afhingen van de slavernij. Maar zulke vitia originis kunnen op z'n hoogst schoonheidsfoutjes genoemd worden. Er zijn meer hoge beginselen waarvan de historische oorsprong laag bij de gronds is. De tolerantie waarop Nederlanders zich zo beroemen bijvoorbeeld.

Wat telt is dat het Amerikaanse constitutionele stelsel in verregaande mate de belangen van de kleine staten waarborgt - wat ook de bijkomende motieven mogen zijn geweest. En het is hier dat de kleinere Europese staten wel eens lering zouden mogen trekken uit het Amerikaanse voorbeeld. Is het in hun belang dat in een Europa dat zich op de een of andere manier een grondwet zal hebben aangemeten, de macht van de groten wordt geconstitutionaliseerd?

Zeker, er zijn ook nadelen aan zo'n systeem. Het leidt niet tot snelle besluitvorming, en daarom zullen degenen die dromen van Europa als grote mogendheid, met alle parafernalia van dien, weinig geduld hebben met zulke drempels als in de VS het college van kiesmannen er een is. Het is niet toevallig dat Franse kranten vooral vol zijn van verbazing over een anachronisme dat 's werelds enige supermogendheid zó kan verlammen.

Vergelijkingen van Midden-Amerikaanse bananarepublieken worden gemaakt. Maar zit er niet ook iets moois in, dat in de Verenigde Staten de democratie zo au sérieux wordt genomen en de grondwet zo geëerbiedigd? Ad absurdum, kunnen we misschien zeggen. Dat zou zeker het geval zijn als de impasse in laatste aanleg slechts door het Hooggerechtshof van Florida zou kunnen worden doorbroken. Dan zou de rechtsstaat een rechtersstaat zijn geworden.

Er zijn dus grenzen aan de bewondering die we voor de Amerikaanse grondwet kunnen koesteren. Ons democratisch perfectionisme wordt gestoord wanneer een president wordt gekozen die niet de meerderheid van de kiezers heeft gehaald, maar wél in het college van kiesmannen. Dat is in deze eeuw nog niet gebeurd, maar zou, zoals het er nu naar uitziet, kunnen gebeuren als George Bush president zou worden.

Maar hetzelfde kan ook in het Verenigd Koninkrijk gebeuren, waar, dankzij het daar geldende stelsel, een regering niet de weerspiegeling hoeft te zijn van het volk, zelfs niet van de meerderheid van het volk. Toch zal niemand beweren dat het geen democratie is. Het Britse parlement wordt zelfs de moeder van alle parlementen genoemd.

Bezwaarlijker is dat de impasse van vandaag zich kan voortzetten wanneer zij, op welke manier dan ook, juridisch doorbroken is. Wie er ook per slot van rekening president wordt - Bush of Gore - zal te maken hebben met een Congres waarin de partijen bijna even groot zijn. Beiden zullen bovendien te maken hebben met een oppositie die van mening is dat het presidentschap haar ontstolen is en dus niet erg bereid zal zijn tot samenwerking met de president.

Dat voorspelt niet veel goeds voor een daadkrachtig presidentschap. Het is waar dat presidenten wel vaker te maken hebben gehad met een 'vijandig' Congres en toch grote dingen hebben gedaan. In zo'n constellatie wist bijvoorbeeld president Truman het Marshallplan en het Noord-Atlantisch verdrag door het Congres te krijgen. Maar toen woedde de Koude Oorlog, en bovendien: noch Bush noch Gore lijkt de karaktervastheid van Truman te hebben (maar die schreven ook hém maar heel weinigen toe, toen hij president werd na de dood van F.D. Roosevelt).

Helaas heeft geen van beiden tot nu toe het voorbeeld van Richard Nixon gevolgd, die in 1960 door Jack Kennedy verslagen werd met een meerderheid van 0,02 procent en de raad van zijn adviseurs weigerde op te volgen om hertelling te eisen van de stemmen in Texas en Illinois, waar Kennedy's meerderheid op dubieuze wijze was verkregen. Zijn argument was dat hij de Verenigde Staten niet wilde verscheuren. In het licht van zijn verleden, latere carrière en afgang een gebaar verrassend van grootsheid.

Een verscheurd Amerika zal waarschijnlijk pas bereid zijn van zijn politieke en militaire gewicht gebruik te maken wanneer het er werkelijk van overtuigd is dat zijn belangen in het geding zijn. De schatting van die belangen waartoe het komt, hoeft niet dezelfde te zijn als waartoe de Europeanen komen wat hún belangen betreft. Maar dat is een trend die al aan de gang is en nu vermoedelijk voortgezet, zo niet verhaast zal worden. Voor Europeanen die in Amerika een tegenwicht zagen tegen onwenselijke Europese ontwikkelingen een onaangenaam vooruitzicht.

J.L. Heldring

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad