LEO PRICK
Eerder verschenen columns
JL HELDRING
HJAHOFLAND
ROEL JANSSEN
CS VRIJDAG
ELSBETH ETTY
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
PAUL DE LEEUW
|
LEO PRICK
28 april 2001
Waterhoofd
De aanleiding ben ik al lang
weer vergeten, maar zijn reactie is mij altijd bijgebleven: de fout die
jij maakt is dat je ervan uitgaat dat mensen als vanzelfsprekend hun
werk goed doen. Ik was toen nog jong; mijn vriend trouwens ook, maar
hij was wel een stuk wijzer, althans meer door de wol geverfd.
Ik meende dat mensen kozen voor een bepaalde werkkring omdat ze er
belangstelling voor hadden. Dat gold dan niet iedereen maar toch zeker
wel degenen die in de gelegenheid waren hun werk te richten naar hun
interesses. De ruimte om dit te doen vind je nergens zo zeer als bij de
universiteit en toen ik daar eind jaren zeventig kwam te werken, ben ik
van mijn opvatting snel genezen. De meeste medewerkers vonden de druk
om onderzoek te doen maar lastig en vluchtten in een leven als
vrijgestelde of in bestuurlijke activiteiten. De eersten waren er
nooit; de laatsten draafden door de gangen met dikke mappen en verdeden
hun tijd met bestuur en organisatie waar in die jaren vakgroepen nog
een substantieel deel van de werktijd mee mochten vullen. Geen werkkring
is zo interessant als die van wetenschappelijk medewerker bij de
universiteit waar mensen de gelegenheid hebben veel van hun persoonlijke
interesses, manier van werken, de keuze van nationale en internationale
contacten en de manier waarop ze die willen onderhouden, zelf
grotendeels in te vullen. Als daar al mensen rondlopen die van hun werk
niets weten te maken, dan verbaast het mij dus al lang niet meer, dat
ook elders niet iedereen zijn werk goed doet. Dat veel medewerkers bij
de universiteit weinig uitvoerden, was het gevolg van de vrijheid die
men daar kende. Iedereen was zijn eigen baas. Niet overal, weet ik,
maar op veel plaatsen. Dat gaat alleen maar goed als mensen per
definitie ernaar streven hun werk goed te doen. Dat idee is dus
naïef en daarom ging het op menige plek goed fout.
Als onderzoek van de inspectie uitwijst dat vijf procent van de scholen
onder de maat presteert, komt dit doordat we de kwaliteitsbewaking
jarenlang aan de scholen zelf hebben overgelaten. Als hetzelfde
onderzoek een aantal jaren geleden was gehouden, waren de uitkomsten
ongetwijfeld veel slechter geweest, want toen werd er helemaal niet
geïnspecteerd. Het is dan ook onjuist verband te leggen tussen het
huidige lerarentekort en de ondermaatse kwaliteit van een beperkt
aantal scholen. De werkelijke oorzaak ligt bij de controle die er
jarenlang niet is geweest, er sedert kort wel is en dus aan het licht
brengt wat al jaren mis is.
Kortom, er is alle reden verheugd te zijn over dit nieuwsfeit: slechts
vijf procent is beneden de maat, en die scholen, zo belooft ons de
inspectie, worden vanaf nu kritisch gevolgd.
Overigens loert inmiddels een ander gevaar, dat bedreigend is voor de
kwaliteit van het onderwijs. Scholen maken steeds meer deel uit van
grotere besturen die ook steeds meer zelf mogen bepalen hoe zij hun
gelden besteden. Overal waar dit het geval is, tonen bestuurders de
neiging vooral aan zichzelf te denken. We zien dit in de
gezondheidszorg, bij universiteiten en hogescholen en steeds meer ook
in het secundair onderwijs. Het luxe kantoor met designmeubelen steekt
schril af bij de armoe op de werkplek. Net als ambtelijke organisaties
hebben ook bestuurlijke organisaties de neiging te groeien. De enige
manier om deze natuurlijke drift te beteugelen is vast te leggen
hoeveel van het totale budget bestemd is voor het primaire proces.
Anders gezegd, welk deel van het geld komt direct ten goede aan het
onderwijs zelf. Als je dat niet vastlegt, krijgt elke
onderwijsorganisatie een waterhoofd.
Leo Prick
|
|