U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
24/7 Media Europe ad
N R C   H A N D E L S B L A D  -  W E T E N S C H A P
NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE

 NIEUWSSELECTIE 
 KORT NIEUWS 
 RADIO & TELEVISIE 
 MEDIA 

BABY'S BEZITTEN RIJKDOM AAN KENNIS OVER WERELD OM HEN HEEN

De wereld als kijkdoos


Altijd is gedacht dat kinderen van een paar maanden oud weinig snapten van wat zich in hun directe omgeving afspeelt. Kijkdoos- experimenten van de Amerikaanse psycholoog Renée Baillargeon weerleggen deze opvatting. 'Baby's redeneren soms heel geraffineerd.'

Dirk van Delft

K INDEREN DIE in hun eerste levensjaar nieuwsgierig om zich heen kijken zijn getuige van intrigerende gebeurtenissen. Ze zien mama een kop thee inschenken, papa zet borden op tafel of sluit de hagelslag weg in een kast. Of ze zien een zusje zich verstoppen achter een bank, een toren van blokken bouwen en omkieperen, terwijl broertjelief zijn nieuwe opwindauto tegen een plint laat knallen.

Wat doen ze met al die waarnemingen? Wat gaat er in het babyhoofdje om? "Nog niet zo lang geleden dachten ontwikkelingspsychologen dat jonge kinderen bar weinig begrepen van wat zich om hen heen afspeelde", zegt Renée Baillargeon, hoogleraar psychologie aan de Universiteit van Illinois in Urbana-Champaign. "Maar nieuwe onderzoeksmethoden hebben die opvatting weerlegd, jonge kinderen zijn stukken competenter dan altijd is aangenomen. Baby's van een paar maanden oud koesteren al bepaalde verwachtingen omtrent de verschijnselen die zich aan hen voordoen en die verwachtingen baseren ze op redeneringen die, al schort er het nodige aan, geraffineerd zijn te noemen."

Baillargean zette haar opvattingen uiteen op een AAAS-symposium eerder dit jaar in Washington. Als directeur van het Infant Cognition Laboratory, gevestigd in een kelderruimte van het psychologiegebouw van de Universiteit van Illinois, doet ze al meer dan tien jaar experimenten met kinderen in de leeftijd van twee tot veertien maanden. De adressen van die kinderen haalt ze uit de lokale krant. Ouders die een geboorte- advertentie plaatsen krijgen van Baillargeon de nieuwsbrief Look Who's Thinking toegestuurd en worden daarna per telefoon benaderd met het verzoek aan haar onderzoek mee te doen. Voor hun medewerking krijgen ze een reiskostenvergoeding. Per jaar maken op die manier 1200 1400 baby's, doorgaans in gezelschap van hun moeder, hun opwachting in het laboratorium in Urbana-Champaign. "We lijken wel een fabriek", lacht Baillargeon.

In een doorsnee experiment zit het kind op schoot bij een ouder. Vlak voor hen staat een kijkdoos (afmetingen: 955633,5 cm) waarin dingen gebeuren die soms wel en soms niet kunnen. De proefleider plaatst bijvoorbeeld in de kijkdoos een blok op een tafeltje op zo'n manier dat het voor meer dan de helft over de rand steekt, waarna het al dan niet valt. Of Minnie Mouse schuift achter een vertikaal geplaatst paneel langs en duikt al dan niet in een opening in dat paneel op. Het kijkgedrag van de kinderen wordt vanachter een one way screen nauwlettend geobserveerd door twee waarnemers - tijdens de proeven houdt de ouder de ogen gesloten. Daarbij geldt als uitgangspunt het feit dat kinderen langer kijken naar een gebeurtenis die nieuw voor hen is dan naar taferelen die vertrouwd voorkomen.

De uitkomsten van dit soort experimenten hebben, aldus Baillargeon, onze kijk op hoe jonge kinderen redeneren radicaal veranderd. De traditionele visie van de Zwitserse psycholoog Jean Piaget, die stelde dat baby's onder de acht maanden bijzonder weinig van de wereld begrijpen, heeft afgedaan. Baillargeon: "Piaget kwam tot zijn conclusie op basis van onderzoek dat hij in de jaren vijftig uitvoerde. Een onderzoeker verstopte onder de ogen van het kind een stuk speelgoed achter een scherm of onder een doek, om te constateren dat het kind - hoewel het daar motorisch vanaf 4 5 maanden toe in staat is - geen enkele poging ondernam de hindernis te verwijderen om het speelgoed terug te kunnen pakken. Kortom, kinderen onder de acht maanden zouden zich in hun voorstelling van de wereld om hen heen louter richten op die voorwerpen die ze direct zien. Tientallen jaren hebben ontwikkelingspsychologen zich achter deze visie geschaard. Maar ingenieuzere experimenten dan die van Piaget, zowel in mijn lab als elders, tonen aan dat kleine kinderen tot heel wat meer in staat zijn. Het zou goed kunnen dat kinderen bij Piaget niet onder het laken naar hun speelgoed zochten omdat ze de coördinatie van de benodigde handelingen nog niet onder de knie hadden."

Als voorbeeld van een experiment dat het redeneervermogen van jonge kinderen treffend laat zien noemt Baillargeon haar recente studie in samenwerking met de Canadese psychologe Andréa Aguiar. Het gaat om een occlusie-experiment met twee groepen kinderen, respectievelijk van 3 en 3,5 maanden oud. In de kijkdoos beweegt een poppetje (Minnie Mouse) van links naar rechts en schuift daarbij achter een vertikaal scherm langs. Zie figuur 1. Om te 'wennen' zien de kinderen Minnie Mouse eerst achter een gesloten scherm verdwijnen en 'op tijd' weer tevoorschijn komen. Vervolgens worden ze geconfronteerd met een mogelijke en een onmogelijke gebeurtenis. Bij de mogelijke gebeurtenis (figuur 1b) is er aan de bovenkant van het scherm een hap weg, maar die is niet diep genoeg om Minnie Mouse tijdelijk in beeld te brengen. Bij de onmogelijke gebeurtenis (figuur 1c) zit de opening in het scherm juist beneden. Minnie Mouse zou dus even moeten opduiken - maar door 'vals spel' van de experimentator doet ze dat niet.

De uitkomst van dit experiment was dat de kinderen van 3 maanden significant langer naar de onmogelijke dan naar de mogelijke gebeurtenis keken. Kennelijk hadden ze verwacht dat Minnie in het onderste gat zou opduiken en reageerden ze verbaasd toen haar verschijning uitbleef. De kinderen van 3,5 maanden oud toonden zich daarentegen niet verbaasd: of het gat in het scherm nu boven of beneden zat, ze keken evenlang. Hoe kan dat? Baillargeon: "Kennelijk waren de kinderen van 3,5 maanden oud pienterder. De onmogelijke gebeurtenis wekte geen verbazing omdat ze in staat waren die te verklaren: in hun gedachtegang waren er twee muizen in het spel, één die links van de opening halt hield en één die al die tijd rechts van de opening had zitten wachten en tevoorschijn kwam kort nadat de ander uit beeld was verdwenen."

Doordacht

Om deze hypothese te testen verrichtte Baillargeon een aanvullend experiment. Het verschil met het eerste experiment was dat vooraf het scherm steeds omlaag werd geklapt (figuur 1d), zodat de kinderen konden zien of er wat achter zat. In het geval van de kinderen van 3,5 maanden was er niets te zien. Dus sneed hun verklaring dat er twee muizen in het spel waren niet langer hout. Gevolg: de onmogelijke gebeurtenis wekte alsnog verbazing. Bij de groep kinderen van 3 maanden bestond de verandering er juist in dat ze bij het omlaagklappen van het scherm de tweede muis te zien kregen. Deze hint kwam over: prompt was hun verbazing voor de onmogelijke gebeurtenis verdwenen. Baillargeon: "Resultaten als deze laten er geen twijfel over dat zelfs heel jonge kinderen al doordacht redeneren."

De afgelopen tien jaar hebben Baillargeon en haar collega's onderzocht hoe het redeneervermogen bij kleine kinderen zich ontwikkelt. Drie strategieën zijn gevolgd. Om te beginnen werd in tal van situaties - occlusies, botsingen, het rusten van het ene voorwerp op het andere, het laten verdwijnen van het ene voorwerp in het andere, enzovoorts - vastgesteld wat de redereerprincipes precies inhouden en hoe de kinderen ze in de loop van de maanden bijstellen. Dan was er de vraag in hoeverre die principes algemene geldigheid bezaten: was de redenering van kinderen bij de occlusie van Minnie Mouse ook van kracht bij een verwante gebeurtenis als het laten zakken van een cilinder in een koker? En ten slotte ging Baillargeon met haar laboratoriumkijkdoos na of jonge kinderen in een leersessie bepaalde redeneringen eerder oppikken als ze relevante gebeurtenissen op jongere leeftijd te zien krijgen dan gewoonlijk thuis.

Baby's, zo blijkt uit dit onderzoek, beginnen met een primitieve 'alles of niets'-redenering die ze naarmate ze ouder worden aanpassen en verfijnen door steeds meer aspecten in rekening te brengen. Neem bijvoorbeeld de vraag of een voorwerp dat op een blok wordt geplaatst zou moeten blijven liggen of niet. Op de leeftijd van 3 maanden - misschien zelfs al eerder - hanteren baby's het principe van 'wel-of- geen-contact': is er sprake van fysiek contact, dan hoort het voorwerp niet te vallen. In figuur 2a zou de doos met de clown, die in de lucht zweeft, dus moeten vallen. Maar rust hij tegen de zijkant van het blok, zoals in figuur 2b, dan zijn ze juist verbaasd als hij valt. Zijn de kinderen 5 maanden oud, dan snappen ze dat een voorwerp bovenop de doos moet rusten. Of de doos met de clown grotendeels buiten de rand van het blok steekt, zoals in figuur 2c, doet er op dat moment nog niet toe. Dat komt pas als ze 6,5 maanden oud zijn en ze de regel aanhouden dat de helft van de doos 'binnenboord' moet steken om stabiel te blijven liggen. Kinderen van die leeftijd hebben dus geen probleem met de situatie van figuur 2d. Pas als ze 12,5 maanden zijn snappen kinderen dat ook de vorm van het voorwerp ertoe doet en tonen ze zich verbaasd als de 'L' die met de zware helft buitenboord steekt niet van tafel kiepert, maar blijft liggen.

Bij occlusie-experimenten vond Baillargeon iets vergelijkbaars. Kinderen van 2,5 maanden oud verwachten dat Minnie Mouse achter een scherm schuilgaat. Of dat scherm ergens openingen heeft doet er niet toe, zolang het maar een geheel is. Dus kijken ze ervan op als Minnie Mouse niet tussen de twee losse schermen in figuur 3a opduikt. Doet ze dat in de figuren 3b en 3c ook niet, dan vinden ze dat prima: er is sprake van één scherm waarachter de muis schuil hoort te gaan. Kinderen van drie maanden zijn al iets verder en letten op de onderkant: is daar een gat dan hoort Minnie even op te duiken, anders niet. Doet ze dat niet in figuur 3b, dan vinden ze dat vreemd; blijft ze weg in figuur 3c, dan hadden ze niet anders verwacht. Pas als ze 3,5 maanden oud zijn letten ze ook op de hoogte van Minnie en vinden ze wèl dat de muis in figuur 3c zich in het 'raam' moet laten zien. Baillargeon: "Kinderen kunnen zich op twee manieren vergissen: ze kunnen bij het hanteren van hun logica een mogelijke gebeurtenis ten onrechte voor onmogelijk houden, of andersom. En dat is precies wat we in onze proeven zien."

Vinden kinderen iedere keer opnieuw het wiel uit of zijn ze in staat zojuist ontdekte principes te generaliseren naar andere, vergelijkbare situaties? Om die vraag te beantwoorden deed Baillargeon samen met haar medewerkster Su-Hua Wang experimenten met 4,5 maanden oude kinderen naar het in rekening brengen van de factor 'hoogte' bij zowel occlusies als het laten zakken van cilinders in kokers. Zie figuur 4. Om de gelijkenis tussen beide gebeurtenissen te versterken, bestond in het geval van occlusie het scherm uit de voorste helft van de koker. Geheel in overeenstemming met de boven beschreven experimenten, reageerden de kinderen verbaasd als in de occlusie-variant de cilinder volledig achter het (gebogen) scherm verdween (zie figuur 4d). Immers, vanaf 3,5 maanden letten ze op de hoogte. Maar in het geval van de koker maakt het kinderen van 4,5 maanden niet uit of de cilinder er nu terecht (figuur 4a) of onterecht (figuur 4b) in zijn geheel in wegzakt.

Baillargeon: "Dat ligt niet aan het feit dat kinderen op die leeftijd met het idee 'iets in een koker stoppen' nog niet uit de voeten kunnen, dat hebben we onderzocht. Kennelijk hebben ze de hoogteregel, die ze bij occlusie feilloos weten toe te passen, in het geval van de cilinder die in de koker zakt nog niet in de gaten. Pas als ze 7,5 maanden zijn komt dat goed. Trouwens, zodra we de cilinder niet in maar achter de koker lieten zakken, was er wèl verbazing: in dat geval gaat het weer om occlusie."

Een vergelijkbaar effect treedt op in experimenten die Baillargeon samen met Yu Yang Luo uitvoert. "We zijn nog data aan het verzamelen, maar nu al tekent zich een opwindend resultaat af. Ditmaal was de variabele 'doorzichtigheid'. Wat we tot nu toe merken is dat kinderen van 8,5 maanden verwachten dat een voorwerp dat achter een transparante wand schuift, zichtbaar blijft. Maar als je hetzelfde voorwerp in een doorzichtige koker laat zakken, maakt het diezelfde kinderen opeens niet meer uit of het zichtbaar blijft of niet: ze kijken even lang. Opnieuw moeten ze een regel die ze in de ene situatie weten te hanteren, voor de andere nog leren toepassen. Kleine kinderen, zo is de conclusie, delen de wereld op in aparte stukjes. Regels die in het ene domein al lang en breed zijn ontdekt, kunnen voor het andere nog buiten de horizon liggen. De hele wereld tegelijk in regels vangen is voor jonge kinderen gewoon te ingewikkeld. Trouwens, compartimenteren is een beproefde strategie, op school gaat het niet anders. Daar heb je aardrijkskunde, Engels, biologie, wiskunde, natuurkunde, en wat al niet. En al geeft dat wel eens overlap, zo'n indeling is efficiënt en vergemakkelijkt het leren."

Verfijnen

Kinderen blijken hun redeneringen in de loop van hun ontwikkeling dus verder te verfijnen door er steeds meer aspecten bij te betrekken. Baillargeon stelde zich de vraag of dat proces te versnellen is. "We weten dat kinderen pas op de leeftijd van 6,5 maanden snappen dat een doos die op tafel wordt gezet voor de helft binnenboord moet steken om er niet af te vallen. Waarom dan pas? Simpel omdat ze op jongere leeftijd nog maar bar weinig situaties hebben gezien dat een bord van tafel valt als het te ver over de rand steekt. Ouders zetten borden netjes op tafel, die kijken wel uit. Pas als baby's motorisch zover zijn dat ze, bij vader of moeder op schoot of in een kinderstoel, aan tafel de handen vrij hebben, kunnen ze zelf met borden experimenteren. Zo genereren ze de data die hun ouders hun onthielden, merken dat hun oude regel - elke steun is al genoeg - niet deugt en komen op het idee dat een bord voor de helft op tafel moet staan."

Helpt het als ouders voor de ogen van hun kleine grut wèl verkeerd geplaatst servies van tafel laten kieperen? Zoals hierboven verteld, beseffen kinderen pas op de leeftijd van 12,5 maanden dat ze niet alleen naar het steunoppervlak moeten kijken - de 50 procent- regel - maar dat in kantelsituaties ook de vorm van het voorwerp ertoe doet. Om te zien of kinderen van 11,5 maanden dit idee vervroegd valt bij te brengen, liet Baillargeon ze in haar kijkdoos een aantal leersituaties zien. Een voorwerp in de vorm van een 'B' werd op zijn platte kant op een blok gezet, voor de helft buiten de rand. Stak de dikke helft van de 'B' buitenboord (figuur 5b), dan viel het; lag die aan de binnenkant dan bleef alles liggen (figuur 5a). De demonstratie werd nog eens herhaald met een driehoek in plaats van een 'B'. Na deze les kregen ze een 'L' te zien die voor de helft over de rand stak (zie figuur 2d). Baillargeon: "Zonder training maakt het ze niet uit of de zware of de lichte helft naar buiten steekt, maar na het zien van de al dan niet tuimelende B's ligt dat anders. Opeens kijken ze er van op als de 'L' met de zware poot buitenboord blijft liggen en zijn ze leeftijdgenoten een maand vooruit. Opvallend is verder dat de demonstratie twee verschillende vormen moet bevatten: doe je het alleen met B's, of alleen met driehoeken, dan is het leereffect weg. En kinderen van 11 maanden stijgen pas boven de 50 procent-regel uit als ze bovenop de 'B' en de driehoek nog een derde leervorm te zien kregen, in ons geval een trap."

De vraag die zich na al deze experimenten aandient, is hoe jonge kinderen aan hun primitieve redeneerprincipes komen, zoals wel-of-geen- contact bij steun of wel-of-geen-geheel bij occlusie. Zijn dat los van elkaar staande regels of is er een onderliggend verband? Is er sprake van aangeboren kennis die de baby's op weg helpt? Baillargeon: "Hoe meer ik met baby's experimenteer, hoe meer ik ervan overtuigd raak dat ze een paar overkoepelende principes hebben meegekregen die hun representatie van de wereld sturen. Of het nu om occlusie gaat of om steunende voorwerpen, steeds blijken kinderen van 2,5 maanden oud, de jongste die we met onze methode aankunnen, al een notie van continuïteit - een voorwerp bestaat ook als het schuilgaat - en van soliditeit - het ene voorwerp kan niet de plek van het andere innemen - te hanteren. Het is bovenop deze aangeboren principes dat jonge kinderen zich, per categorie situaties, allerlei redeneerregels eigen maken. En deze regels verfijnen ze op basis van wat ze in de daarop volgende maanden om hen heen zien."

NRC Webpagina's
1 JULI 2000

Archief
Wetenschap & Onderwijs


( a d v e r t e n t i e s )

24/7 Media Europe ad

24/7 Media Europe ad

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad