|
|
|
NIEUWSSELECTIE Profiel Japan
|
'Ik verafschuw de Japanners'
ZOELEN, 23 MEI. Jaren na de oorlog heeft Wim Breukel (70) ze nog een keer goed laten schrikken, de Japanners. Als directeur van een woningfabriek had hij midden jaren zeventig een Japanse delegatie op bezoek die weigerde Engels te spreken. "Toen ze allemaal in de bus zaten, ben ik opgestaan en heb ik op de toon van een Japanse kampcommandant geroepen: 'Geef acht, ik ga tellen!'. In het Japans. Nou, het was muisstil in die bus." Breukel, die van eind 1942 tot de zomer van 1945 was geïnterneerd in de Japanse kampen op Malang, Solo, Ambarawa en Gedungdjadi, gaat deze dagen nog wel even kijken hoe hij er uit ziet in het echt, de Japanse keizer Akihito. Het was tenslotte in naam van diens vader, keizer Hirohito, dat Breukel als dertienjarige werd gescheiden van zijn moeder en zusjes, werd ingezet als 'lijkendrager' en om het minste of geringste een pak ransel kreeg. Nee, Breukel zal niet symbolisch zijn rug naar de keizer toekeren, dat wil hij koningin Beatrix niet aandoen. Hij doet voor wat hij wél zal doen: hem met geheven hoofd recht in de ogen kijken. Zo hardnekkig als schrijver en ex-geïnterneerde Rudy Kousbroek herhaalt dat Nederland de Japanse keizer gastvrij moet ontvangen, zo hardnekkig is de pijn die Breukel voelt als hij alleen al de Japanse vlag ziet. Nee, de wrede gebeurtenissen in de kampen zijn keizer Akihito niet aan te rekenen. Maar de verontachtzaming van het leed van de duizenden kampslachtoffers door Japanners wél, vindt Breukel. Van de spijtbetuigingen van de Japanse (inmiddels overleden) premier Obuchi en onlangs van de keizer en de keizerin zelf, was hij niet onder de indruk. Het betuigen van spijt heeft zin als het voortkomt uit diep emotioneel besef, het werkt niet als een toverformule, vindt Breukel. Het zou een echte handreiking zijn als Japan zich bereid zou tonen om schadevergoeding te betalen. Breukel: "Pas dan geloof ik dat ze het echt menen." Dertig jaar na het eerste bezoek van een Japanse keizer aan Nederland - in 1971 kwam Hirohito voor een privé-bezoek - is het staatsbezoek van de keizer op zichzelf niet meer zo controversieel. Het is nu vooral de onwil van Japan om de recente spijtbetuiging kracht bij te zetten met een schadevergoeding die ex-kampbewoners steekt. Na jarenlang over zijn ervaringen in het kamp te hebben gezwegen, kreeg Breukel begin jaren tachtig slapeloze nachten en kon hij niet meer werken. Aan een psycholoog vertelde hij alles wat hij zich kon herinneren. En dat was veel. Hoe de kampcommandant reageerde toen hij om boortjes vroeg voor een reparatie bijvoorbeeld: Breukel mocht even zijn bril afdoen en kreeg een genadeloos pak slaag. Kampbewakers stonden er bij te lachen en haakten hem pootje toen hij duizelig door de kamer strompelde. Na afloop van de afranseling kreeg hij een banaan. Hoe zijn moeder met andere vrouwen oorverdovend stond te huilen toen hij en alle andere jongens ouder dan tien werden afgevoerd naar een mannenkamp elders. Hoe hij als lid van de begrafenisploeg dagelijks tien lijken vervoerde op een metalen karretje. Zijn officiële titel: 'de lijkendrager'. Hoe mevrouw Smit, een heilssoldate, werd mishandeld met een sabel. En hoe een man met een houten been vol water werd gepompt, waarna Japanse kampbewakers net zo lang op zijn buik sloegen tot hij dood was. Ieder half jaar mochten de kampbewoners naar familieleden een kaartje sturen. Tekst: 'veel kusjes'. Breukel had altijd honger en was altijd bang. "De Japanners waren volstrekt onberekenbaar. Als je dacht dat je het goed deed, deed je het juist verkeerd. Tijdens het wachtlopen kwam er altijd zo'n vent schreeuwend met een zaklantaarn op je af. Dan moest je snel een lesje opzeggen in het Japans: 'Ik ben de nachtwacht en meld dat er niets is gebeurd'. Ik zei altijd wel iets verkeerd waardoor ik weer een pak slaag kreeg." Op een avond hoorde Breukel plotseling hard geschreeuw. "Een Japanner was over een teil gestruikeld. Ze wilden weten wie die teil daar had neergezet. Nou, dat was ik. Ik stak mijn vinger op, en ja hoor, daar gingen we weer." Breukel heeft in die jaren nooit één Japanner betrapt op medelijden. Nog even terug naar die gedenkwaardige busrit met de Japanse delegatie midden jaren zeventig. Na de rit kwam één van de delegatieleden op Breukel af. "Hij zei: 'Meneer, ik begrijp dat u minder prettige ervaringen heeft gehad met Japanners'. Bleek hij tóch Engels te spreken." Voor zijn onvermogen om te vergeten en vergeven, lijkt Breukel lichte gne te voelen. Hij begint met een rustig betoog dat hij de Japanners niet haat, maar onderbreekt dat plotseling met de opmerking: "Maar ik verafschuw ze wel." Niets is onvergeeflijk, maar vergiffenis komt niet vanzelf. "De Duitsers betalen nog steeds genoegdoening voor wat ze de joden hebben aangedaan. In de Japanse geschiedenisboeken komen de kampen in Indië niet eens voor." Niet omwille van het heden - om geld zit Breukel niet te springen - maar omwille van het verleden wil hij dat Japan een gebaar maakt. De kampen hebben volgens Breukel in de geschiedenis niet de plaats die daaraan toekomt. "Iedereen kent Auschwitz en Bergen-Belsen. Maar wie kent Tjideng of Amburawa?" Na de capitulatie in augustus 1945 vond Breukel zijn moeder en zusjes terug. Zijn moeder was een levend lijk, één van zijn zusters had dysenterie. Hij is ervan overtuigd dat de Japanners de bedoeling hadden om de Europeanen in Indië te elimineren. "Als die bommen op Nagasaki en Hiroshima niet waren gevallen, waren we er allemaal aangegaan." Onbegrip is voor Breukel misschien nog wel de grootste kwelling. In 1993 is hij teruggegaan naar Indonesië. "Ik heb daar bij het graf gestaan van een tweejarig Nederlands kind en heb mij afgevraagd: wat hebben wij gedaan dat die Japanners ons zo haatten? Bij de Duitsers was het duidelijk, die waren geïndoctrineerd door rassenhaat. Maar de Japanners zijn voor mij altijd een raadsel gebleven." COORDINATE.INDENT voided De Nederlandse troepen in Nederlands-Indië werden begin 1942 overlopen door een Japanse invasiemacht, die op 8 maart de Nederlandse capitulatie afdwong. Ongeveer 40.000 Nederlandse militairen werden krijgsgevangen gemaakt en in kampen opgesloten. Velen van hen werkten aan de spoorlijn Birma-Siam. Bij de aanleg van 415 kilometer rails waren in totaal ongeveer een miljoen geallieerde krijgsgevangenen en inlanders betrokken. Door inspanningen, ondervoeding en cholera kwamen bijna 200.000 arbeiders om het leven, één dode per twee meter spoorlijn. Ruim 8.000 Nederlandse krijgsgevangenen kwamen om. Naar schatting 100.000 Nederlandse burgers kwamen terecht in ongeveer 225 'jappenkampen', de mannen gescheiden van vrouwen en kinderen tot zestien jaar. In sommige kampen mochten de geïnterneerden zelf groenten verbouwen en voedsel kopen met geld dat ze verdienden met ambachtelijk werk. In andere kampen moesten de gevangenen het stellen met bedorven eten en stokslagen. Eén ding was overal hetzelfde: elke dag moest men zich onderdanig tonen ten opzichte van de Japanse keizer. Een onbekend aantal Nederlandse vrouwen en meisjes werd gedwongen tot prostitutie. Ze dienden als 'troostmeisjes' voor de kampleiding of werden afgevoerd naar 'kieteltuinen' in de steden, waar ze door Japanse officieren werden misbruikt. Velen stierven door uitputting en geslachtsziekten. Naar schatting zijn er nu nog tachtig Nederlandse troostmeisjes in leven. De kampen werden bevrijd na de Japanse capitulatie op 15 augustus 1945. Ongeveer 16.000 geïnterneerde Nederlanders kwamen om in de kampen. Zie ook:
Twist over keizer die niet meer goddelijk is (22 mei 2000)
|
NRC Webpagina's
23 MEI 2000
|
Bovenkant pagina |