|
|
|
NIEUWSSELECTIE Ministerie van Financiën Informatie over Holocaust Assets Tegoeden Tweede Wereldoorlog van het ministerie van Financiën Rapport Commissie van Kemenade
|
Dwangarbeiders krijgen misschien geld
AMSTERDAM, 14 FEBR. Nee, emeritus-hoogleraar Ernst Kossmann maakt geen kans op een uitkering uit het fonds Erinnerung, Verantwortung und Zukunft. Hij heeft weliswaar van 21 april 1943 tot 20 april 1945 onvrijwillig in Duitse bedrijven gewerkt, maar hij werd er niet 24 uur per dag bewaakt. En dat is een van de voorwaarden voor schadeloosstelling. In antwoord op Kamervragen laat minister Borst weten dat, 'gezien de criteria', "het overgrote deel van de Nederlandse ex- dwangarbeiders niet voor schadeloosstelling in aanmerking (zal) komen". Naar schatting zijn zo'n 113.000 Nederlandse ex-dwangarbeiders nog in leven. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werkten naar schatting 7,5 miljoen buitenlandse arbeiders en krijgsgevangenen in Duitsland. Onder hen 500.000 600.000 Nederlanders. Zij waren door de autoriteiten verplicht in Duitsland te werken, waar de oorlogvoering een groot tekort aan arbeidskrachten veroorzaakte. Eerst moesten de werklozen zich melden voor de Arbeitseinsatz, later werden 'alle mannen in den leeftijd van 17 t/m 40 jaar' gedwongen zich aan te melden. Na onderhandelingen met de Amerikaanse regering en advocaten van slachtoffers van de Arbeitseinsatz beloofden het Duitse bedrijfsleven en de bondsregering half december dat zij tien miljard mark in een fonds zullen storten. Uit dit fonds worden schadevergoedingen betaald aan degenen die onvrijwillig werk verrichten in nazi-Duitsland. De laatste onderhandelingen worden deze week afgerond in Berlijn. Nederland zal daarbij 'in de marge aanwezig zijn', aldus een woordvoerder van het project Schadeloosstelling Dwangarbeiders. Maar de criteria liggen al vrijwel vast. Schadevergoeding krijgen zij die "vanuit concentratiekampen, getto's of vergelijkbare omstandigheden tenminste twee maanden dwangarbeid hebben verricht". Zij die nog altijd gezondheidsklachten hebben door hun tewerkstelling, of vermogensschade hebben geleden. Of zij die naar Duitsland zijn gedeporteerd en daar tenminste twee maanden hebben gewerkt en geleefd onder voortdurende bewaking. En Ernst Kossmann reisde in de weekenden gewoon per trein door Duitsland om vrienden te bezoeken. Denk niet dat Kossmann deze omstandigheid betreurt. Hij had zich niet aangemeld bij het project Schadeloosstelling Dwangarbeiders, zoals inmiddels 19.300 andere Nederlanders wel deden - en na aandacht in de media waarschijnlijk alweer meer. Kossmann kan zichzelf er niet eens toe brengen te spreken van 'dwangarbeid'. Hij wijst erop dat dit woord pas in de jaren tachtig goed in zwang kwam onder zijn mede-tewerkgestelden - "dat lijkt me een beter woord" - tegelijk met hun roep om 'erkenning'. "Erkenning voor wt, dan? Als je iets ernstigs is overkomen, dat je blind bent geworden of een bom op je kop hebt gekregen - hoewel, dat kun je de Duitsers toch ook niet kwalijk nemen - dan snap ik dat je gekoesterd wilt worden. Maar als je, zoals ik, in redelijk goede staat terugkwam, waar wil je dan erkenning voor? Sommige van degenen die zichzelf nu dwangarbeiders noemen, zijn eind 1944 opgepakt bij een razzia en hebben misschien drie maanden greppels moeten graven. Militaire dienst was zwaarder." Kossmann, die als gijzelaar in Vught gevangen zat, werd vandaar in 1943 overgebracht naar zuid-Duitsland, waar hij tenslotte terechtkwam in een metaalfabriekje te Rohrbach. "Het was een klein fabriekje van brutale, dikke kerels - energieke zakenlui zou je ook kunnen zeggen. Ze kochten oude draaibanken op, die ze ons lieten opkalefateren. Ik kon er niets van. Je verveelde je te pletter. Aan het eind van de oorlog was er door gebrek aan grondstoffen niets meer te doen. Ze lieten ons kuilen graven die we aan het eind van de dag weer dichtgooiden. Uit economisch oogpunt hadden ze ons beter kunnen terugsturen." Kossmann heeft moeite met het 'eerherstel' waar belangenverenigingen van voormalige tewerkgestelden om vragen. De omstandigheden waaronder zij werkten, verschilden daarvoor te veel vindt hij. Daar is Aart Pontier, in 1986 oprichter van de Vereniging Dwangarbeiders Nederland en nu nog coördinator van het Documentatiecentrum in Winterswijk, het niet mee eens. Het gaat niet om "een hiërarchie in het leed", vindt hij. En dat is precies wat het Duitse fonds met zijn criteria aanlegt. "Ieder voor zich heeft schade geleden. We werden allemaal gedwongen." Een schadevergoeding moet volgens Pontier de erkenning daarvoor uitdrukken. Ook in de Nederlandse samenleving. Bij terugkeer na de capitulatie merkten veel tewerkgestelden dat zij in Nederland als lafaards of collaborateurs werden beschouwd. Het boekje Ik werd gedwongen uit 1998, met herinnering van tewerkgestelden, geeft daar voorbeelden van. 'Waarom ben je niet ondergedoken', was een standaardvraag. Waarop ieder dan weer zijn eigen antwoord heeft: het lukte niet, niemand kon me helpen, ik was bang voor repressailles tegen mijn familie. In 1996 is een gedenkteken onthuld bij het Nationaal Oorlogs- en verzetsmuseum Overloon, ter nagedachtenis aan hen die sneuvelden tijdens de Arbeitseinsatz. "Eindelijk iets waarvan je zegt: er is erkenning gekomen", aldus Henk Kool uit Hoorn in Ik werd gedwongen.
Zie ook:
Doos van Pandora geopend (28 januari 2000)
|
NRC Webpagina's
14 FEBRUARI 2000
( a d v e r t e n t i e s )
|
Bovenkant pagina |