|
|
|
NIEUWSSELECTIE Nationale Museumvereniging
|
In musea 8 vondsten roofkunst
Door onze redacteur LIEN HEYTING
Joods kunstbezit na 1945 teruggegeven De commissie werd in 1998 opgericht nadat in publicaties over de Duitse kunstroof de manier waarop na 1945 het rechtsherstel van de gedupeerden werd geregeld in opspraak was gekomen. Van de 418 bij de Nederlandse Museumvereniging aangesloten musea namen 398 aan het onderzoek deel. Daarvan gaven er 244 te kennen dat het onderzoek niet op hen van toepassing was omdat ze pas na 1945 waren opgericht of omdat de collectie in de jaren veertig niet was uitgebreid. In totaal 90 musea concludeerden dat, voor zover viel na te gaan, tussen 1940 en '48 geen enkel object met een dubieuze herkomst werd verworven. Twaalf musea rapporteerden dat er 'mogelijk sprake was van problematische verwervingen' en dat nader onderzoek hierover nog uitsluitsel kan geven. Bij zeventien musea werd het onderzoek belemmerd doordat de archieven weinig gegevens bevatten over de bewuste periode. Elf musea hebben wel kunstvoorwerpen uit joods bezit verworven, maar die zijn na 1945 teruggegeven of door de eigenaren aan het museum geschonken. Meestal ging het om aangekochte bruiklenen. Met welk motief dit gebeurde - de kunst voor de eigenaar te bewaren of het eigen museum te verrijken - valt niet altijd meer uit te maken. Wanneer zulke bruiklenen niet werden aangekocht moesten ze worden ingeleverd bij de Duitse roofbank Lippmann, Rosenthal & Co (Liro) waar alle geconfisqueerde kunst uit joods bezit werd opgeslagen. De beste stukken uit de Liro-voorraad gingen naar Duitsland, het restant werd in Nederland geveild. In 1942 kregen de Nederlandse musea toestemming om kunstwerken uit de Liro-voorraad aan te kopen. Drie museumdirecteuren maakten daarna een keuze van 33 tekeningen en schilderijen. Daarvan werd slechts één werk aangekocht: een portret van de 17de eeuwse schilder Adriaen Hanneman dat door directeur Dirk Hannema werd toegevoegd aan de collectie van het Rotterdams Historisch Museum. Ook dit werk werd na de oorlog teruggegeven. Weliswaar heeft het Amsterdamse Gemeentearchief in 1943 een collectie tekeningen bij de Liro aangekocht, maar dit gebeurde met de bedoeling ze voor de joodse eigenaar te bewaren. Omdat er geen bewijs bestaat over de naoorlogse afhandeling van deze zaak en ook niet duidelijk is om welke tekeningen het ging, mochten de nabestaanden bij het Gemeentearchief vervangende werken uitkiezen. Ook andere instellingen zoals het Stedelijk Museum in Amsterdam en het Haags Gemeentemuseum, hebben geprobeerd joods kunstbezit in het belang van de eigenaren uit Duitse handen te houden. Van de acht kunstvoorwerpen uit joods bezit die nu nog deel uitmaken van Nederlandse museumcollecties zijn er in de oorlog door museum Boymans drie aangekocht bij de Dienststelle Mühlmann die in Nederland kunstwerken selecteerde voor hoge nazi's. Het gaat om twee tekeningen van Marius Bauer waarvan nu de eigenaar wordt opgespoord en een tekening van Breitner waarvan de eigenaar onbekend is. Het Rijksmuseum heeft een tekening van Theophile de Bock die in 1943 is gekocht op een veiling maar daar was ingebracht door de Liro. De eigenaar is niet achterhaald. Aan Museum Kröller- Müller werd in 1946 een werk geschonken van de in de oorlog omgekomen joodse schilderes Else Berg dat toebehoort aan haar erfgenamen. Het Groninger Museum beschikt nog over een schilderij van Max Liebermann dat in het bezit was van een Duits-joodse vrouw. Het Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum in Schoonhoven vond een zilveren voorwerpje dat door de Liro naar Berlijn was verkocht, na de oorlog naar Nederland werd gerecupereerd en aan dit museum toegewezen omdat er geen erfgenaam van de eigenaar bekend was. Tenslotte heeft Het Palthehuis in Oldenzaal nog het portret van een rabbi uit de plaatselijke synagoge. Het is de bedoeling dat het wordt overgedragen aan de Enschedese Israëlitische Gemeenschap. Met de tracering van de acht voorwerpen die de musea nu willen teruggeven zijn niet alle probleemgevallen in kaart gebracht. Zo loopt er nog een claim op drie werken van Jan Toorop die het eigendom waren van een in de oorlog vermoord Duits-joods echtpaar. De vandaag gepubliceerde rapportage is een eerste inventarisatie die niet door alle musea even grondig werd uitgevoerd. Verder onderzoek kan nieuwe gegevens opleveren. Het onderzoek heeft alleen betrekking op eigen aanwinsten van de musea en niet op kunstwerken die na 1945 uit Duitsland werden gerecupereerd en nu behoren tot de zogeheten NK (Nederlands Kunstbezit) Collectie van het Rijk. De oorlogsgeschiedenis van deze kunstwerken, waarvan een deel in bruikleen is bij musea, wordt nagegaan door het Bureau 'Herkomst gezocht' van het ministerie van OC&W. Zie ook:
Rusland: het ruilen van kunst kan beginnen (27 juli 1999)
|
NRC Webpagina's
31 JANUARI 2000
( a d v e r t e n t i e s )
|
Bovenkant pagina |