U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
NIEUWS  | TEGENSPRAAK  | SUPPLEMENT  | AGENDA  | ARCHIEF  | ADVERTENTIES  | SERVICE 

  NIEUWSSELECTIE  
  KORT NIEUWS  
  RADIO & TELEVISIE  
  MEDIA  

FRIJHOFF EN SPIES ONDERZOCHTEN HET SCHARNIERJAAR 1650

Dwars door de republiek


'Nederlandse cultuur in Europese context', een tienjarig nwo-project, sluit af met vijf zware boeken. Het werk over 1650 is zojuist verschenen: een Republiek vol discussie.

Hendrik Spiering

DAAR IS het dan. Tweeëneenhalve kilo zwaar, ruim 700 pagina's dik: 1650; Bevochten eendracht, geschreven door de cultuurhistoricus Willem Frijhoff en de literatuurhistorica Marijke Spies, beiden verbonden aan de Vrije Universiteit. Het is het eerste deel van de vijfdelige serie 'Nederlandse cultuur in Europese context'. De serie bestaat uit chronologische dwarsdoorsneden van de cultuur rond één jaar. Dit soort chronologische 'coupes' zijn uitzonderlijk. Normaal gaat het bij onderzoek van de cultuur en mentaliteit van een heel land al gauw om periodes van een of meer eeuwen. In het NWO-project zijn er vier van zulke 'ijkpunten': historische draaipunten uit de laatste vierhonderd jaar. Behalve '1650; Bevochten eendracht' zullen de komende jaren verschijnen '1800; Blauwdrukken voor een samenleving', '1900; Hoogtij van burgerlijke cultuur' en '1950; Welvaart in zwart-wit'. Het vijfde deel is een terugblik en overzicht.

Tijdens een vraaggesprek in de restauratie van Rotterdam CS - Spies is op weg naar Antwerpen voor een lezing - praten beide auteurs ontspannen over hun deel van het grote project dat nu eindelijk achter hen ligt. Emeritus hoogleraar Spies: "Als ik mijn bureau heb opgeruimd, pak ik meteen mijn onderbroken onderzoek naar de zestiende-eeuwse rederijkers weer op." Prof. Frijhoff: "In zekere zin is de zeventiende eeuw een doodgeschreven eeuw. Maar dit boek is een echt andere manier om er naar te kijken. Toch denk ik: voorlopig effe niet hoor." Het NWO- project 'Nederlandse cultuur in Europese context' begon in 1991, in het kader van Europa 1992, toen de binnengrenzen wegvielen en zoals Spies het uitdrukt: "de angst groot was dat de Nederlandse cultuur dan patsboem zou verdwijnen".

Het ijkpunten-idee is zeer vruchtbaar gebleken. "Wij wilden geen ontwikkelingen beschrijven. Het gaat om de belevingswereld van 1650, zonder daarin de afloop mee te wegen", zegt Frijhoff. "Veel van wat wij normaliter vinden van 'de Gouden Eeuw' is in 1650 nog lang niet vanzelfsprekend. De vorm die de Republiek met de Vrede van Munster (1648) en de Grote Vergadering van 1651 kreeg, is gebleven, maar dat zouden toen maar weinigen voorspeld hebben. Vijftien jaar eerder stonden de Spanjaarden nog in Overijssel. En neem de zo dominant geachte gereformeerde kerk. Inderdaad vormde die de 'publieke religie', maar wat zegt dat als in 1650 maar eenderde van de inwoners gereformeerd is en een derde nog altijd katholiek is? Tien procent is doopsgezind. De beelden die een hele eeuw willen samenvatten, kloppen vrijwel nooit."

Er wordt veel te veel hineininterpretiert, vindt Frijhoff. "Al die buitenlandse historici die zogenaamd schitterende, eh, nou ja: ècht schitterende boeken over onze Gouden Eeuw schrijven, isoleren die Gouden Eeuw uit de rest van de geschiedenis, met zo'n typisch opkomst- en ondergangverhaal. Ik zie het liever als een onderdeel van het lopende verhaal. Daarna komt weer een andere bloei. Neem de patriottentijd. Ik zou mijn leven niet graag eindigen als 1650- specialist."

Marijke Spies dacht aanvankelijk nog: 'Waarom in vredesnaam 1650? Waarom niet 1600 dat in de dicht- en schilderkunst geldt als een echt beginjaartal?' Maar hoe langer zij en Frijhoff met de dwarsdoorsnede bezig waren, des te meer zag Spies dat 1650 "echt een scharnierpunt" was. "De godsdienst gaat zich bijvoorbeeld dan pas werkelijk institutioneel vestigen. Er ontstaat ook een nieuwe prozacultuur, iets dat in de literatuurgeschiedenis altijd absurd weinig aandacht heeft gekregen. Dat is echt een nieuwe ontdekking in dit boek! In het kielzog van de uitgevers komt er een heel leger van professionele tekstverzorgers, vertalers, bloemlezers en dergelijke. Alle klassieke teksten worden ineens opnieuw vertaald." Frijhoff valt haar bij in het enthousiasme voor 1650: "Alles zindert dan, er verschijnen honderden pamfletten, alles wordt bediscussieerd. Het Latijn wordt veel minder belangrijk, de Nederlandse standaardtaal krijgt een belangrijke impuls."

Het NWO-project is uniek om zijn lange duur van bijna tien jaar (totale kosten 10 miljoen). Eerder verscheen al een tiental deelstudies, maar met 1650 verschijnt pas het eerste majeure resultaat. Normaal denkt NWO bij geesteswetenschappen vrijwel uitsluitend aan kortlopende projecten, aldus Frijhoff. "Alles wordt op één niche- onderwerp gezet dat relatief weinig onderzoek kost. Na vier jaar heb je dan een prachtig boek en afgelopen is het alweer. Dat is een natuurwetenschappelijk model, maar zo werkt het duidelijk niet in de geesteswetenschappen. Daarin ben je vaak twintig jaar lang met een onderwerp bezig. Dan schrijf je wel een paar boeken tussendoor natuurlijk, maar het onderzoek loopt gewoon door."

De vergelijking van de Nederlandse cultuur met de Europese, zoals de projecttitel belooft, is er bij Frijhoff en Spies overigens enigszins bekaaid vanaf gekomen. Frijhoff: "Ja, dat is een van de problemen bij dit project. Dat aspect is niet door ons bedacht. Zelfs al zou je de tijd hebben voor een vergelijking met Engeland, Frankrijk en Duitsland, dan nog. De onderzoekstradities in die landen zijn zo totaal verschillend, daar kun je eigenlijk niets uit putten voor zo'n doorsnee als wij maken. En als het toch zou lukken, krijg je een vreselijk geleerd verhaal, met allemaal vergelijkende tabellen. En dit moest toch een publieksboek worden. We zeggen er wel iets over, maar het blijft bij een perspectief, de Europese context kon niet echt worden uitgediept."

Wel komen de afgesproken zes thema's van het project (literatuur, kunst, onderwijs, religie, filosofie en wetenschap) ruimschoots aan de orde. Na een algemene beschouwing over samenleving en cultuur in 1650 (van de hand van Frijhoff, zie kader), bestaat het boek bijna voor tweederde uit thematische hoofdstukken. Daarin gaat het onder meer over de verspreiding van de Nederlandse taal, de drukkersindustrie, de felle debatten over het cartesianisme (geschreven door Wiep van Bunge), de grote religieuze verscheidenheid, de architectuur en natuurlijk de literatuur en de schilderkunst.

Zou er zonder dit NWO-project ook een boek als dit zijn verschenen?

Spies: "Ik zou er nooit aan zijn begonnen!" Frijhoff: "Er is veel vergaderd en gediscussieerd over de achtergronden en grote lijnen. Wat bijvoorbeeld is 'cultuur'? Zoiets maakt verschil. Maar de voorstudies die waren uitgezet naar verwaarloosde aspecten van de periode hebben we niet allemaal gebruikt. Alleen het deelonderzoek over de filosofie is uiteindelijk als hoofdstuk in ons boek terechtgekomen." Spies: "We hebben die onderzoeken als gewone secundaire literatuur gebruikt, tussen al het andere. We hebben meteen gezegd: we schrijven ons eigen boek."

De centrale rol van de oorlog en de discussiecultuur, die Frijhoff beschrijft in de eerste hoofdstukken, komt amper terug in de meer thematische hoofdstukken, waarvan de meeste door Spies geschreven zijn. Waarom is dat niet meer geïntegreerd?

Frijhoff: "Dat is een beetje het risico van het project. Je moet toch in de breedte etaleren wat er zich allemaal afspeelt in 1650. We wilden in het begin een aantal basisbegrippen goed neerzetten en het dan verder aan de lezer overlaten dat later terug te vinden. Bij de eindeloze discussies over Descartes die de Republiek toen teisterden, wilden we niet iedere keer zeggen: Kijk! Daar heb je de discussiecultuur weer!" Spies: "En de echte kunsten onttrekken zich toch vaak aan die grote lijnen van discussiecultuur en de oorlog. Daarin ontwikkelt zich een eigen beeldtaal, los van politieke en sociale ontwikkelingen. Interessant is dat juist óók in die relatief autonome beeldtaal een duidelijke eenheid ontstaat in de republiek. Ze hadden ruzie over alles, maar wel vaak dezelfde schilderijen aan de muur."

Maar in het boek wordt cultuur juist gedefinieerd als het scheppen van betekenis, als het web van dwarslijnen dat tussen de componenten van een cultuur wordt geweven, inclusief de schilderijen en de literatuur.

Frijhoff: "We hadden ook kunnen beschrijven hoe bijvoorbeeld die filosofie met de discussie omging, nu hebben we die discussie zelf weergegeven. Dat is ook de prijs die je betaalt voor het werken met meer auteurs. Het boek geeft niet één krachtig beeld door één persoon. Dat is een zwakte." Spies: "Ik ben ook helemaal niet zo dol op die krachtige beelden. Die verdwijnen toch weer. Het enige dat blijft staan, is de etalage van wat er is. De etalage moet natuurlijk in een verband staan, maar je moet dat verband niet al te sterk pushen. Want dat is het eerste wat weer verdwijnt."

Spies en Frijhoff kijken elkaar onderzoekend aan. Frijhoff zegt dan: "We hebben dus wel een beetje verschillend beeld van de geschiedenis. We komen ook uit twee verschillende disciplines." Spies zegt: "Maar we bemoeiden ons wel met elkaars hoofdstukken hoor! Dan zei ik: dat zijn veel te grote woorden hoor! Hahaha." Frijhoff: "Sommige grote uitspraken zijn ook gewoon moeilijk te bewijzen. We weten vrijwel zeker dat er heel veel vrouwenarbeid was in de Republiek. Maar vind er maar eens een goede bron over. Een paar anekdotes, dat is al." Spies: "Ik geloof vast dat vrouwen uit de hogere kringen vaak de beleggingen deden, tot de spaarcentjes van de dienstmeisjes aan toe. Maar we weten dat alleen van de zusjes Huygens, en dat was een uitzonderlijk gezin. Daar kun je dus niks mee." Frijhoff: "In de geschiedenis kun je nooit iets echt bewijzen. Het enige dat je hebt, is de wet van de grote getallen. Als iets vaak voorkomt zit je goed, zo niet, dat krijg je die eindeloze afweging: zijn die paar voorbeelden nu afwijkend of juist niet?"

In de conclusie schrijft u dat de oorlog tegen Spanje om 'hogere waarden' is gevoerd. Zijn dat niet te grote woorden?

Frijhoff: "Nee dat denk ik niet. Je kunt wel zeggen 'het gaat altijd om geld en macht'. Maar dat is verkeerd. Als je je verplaatst in de hoofden van mensen uit de zestiende en zeventiende eeuw, dan gebeurt er bijvoorbeeld niets buiten God om. Zelfs als het om macht en geld gaat. En ten tweede moeten we het streven naar vrijheid echt als een hogere waarde beschouwen. Zo werd er toen over gedacht en geschreven. En dus werd het zo ook gevoeld, denk ik. Als je daaraan twijfelt, moet je je afvragen of je wel überhaupt een hogere waarde in de geschiedenis kunt bepalen. Want je kunt nu eenmaal niet echt in het hoofd van een ander kijken. En dan kun je wel ophouden met geschiedenis bedrijven." Spies: "Er waren een aantal welbegrepen eigenbelangen en waarden die tegenwoordig sympathiek aandoen: 'elkaar de eigen mening niet opdringen', 'doe maar gewoon dan doe je gek genoeg', 'zorg goed voor je kinderen', 'ga zorgvuldig om met je geld want je weet nooit wat er mis kan gaan'."

Ergens schrijft u ook dat na 1650 de Republiek in zichzelf gekeerd raakte. Is dat niet in strijd met het 'collectieve lef' dat diezelfde Republiek zou kenmerken?

Frijhoff: "Na 1648 komt er meer zelfgenoegzaamheid. Die gezapigheid gaat komen. Die was er niet. In 1650 heersen nog de roerige middenklassen." Spies: "Het land wordt gevestigd, alles is er. Nederland is klaar. Er zijn alleen nog een paar vervelende Engelsen. En in het buitenland spelen zich gruwelen af. Daar wordt dan voor gecollecteerd."

Maar dat is toch een achterhaald negentiende-eeuws beeld van de ondergang van de Gouden Eeuw?

Spies: "Misschien hadden die wel een beetje gelijk." Frijhoff: "Die morele en mentale verslapping en inzinking, die kwam er. In de achttiende eeuw heb je echt een heel ander land. Gestroomlijnd rond een paar religies en een veel hiërarchischer politiek. Er is wel eens geschreven dat al rond 1650 de verzuiling doorbrak. Dat is een provocatie, maar op zichzelf geen onzin. Alles krijgt vaste vorm."

En die discussiecultuur, gaat die ook weg?

Spies en Frijhoff in koor: "Nou nee, niet echt!" Frijhoff: "Het wordt wel meer een intellectuelendebat, met veel dominees. Veel van die theorieën over het verval van de Republiek zijn ingegeven door het feit dat Nederland geen grote mogendheid is geworden. Maar dat wilde helemaal niemand in Nederland." Spies: "Het land blijft te divers." Frijhoff: "Hoe word je een grote mogendheid? Door een doortastende vorst die alles organiseert en geld gaat uitdelen, die alles in handen heeft. In de Republiek heb je zo iemand helemaal niet, ook niet de stadhouder. Het zijn allemaal kleine stukjes." Spies: "Die pretenties van grote mogendheid, dat kostte alleen maar geld. Oranje wilde het misschien, maar die kon nooit een vuist maken." Frijhoff: "Zelfs Johan de Witt wilde eigenlijk vooral de Engelsen van het lijf houden en de handelsnetwerken openhouden. Er bestond geen idee dat wij ons zo nodig moesten manifesteren. De steden hadden het gevoel dat ze aan zichzelf genoeg hadden. Ze zorgden wel voor een achterland, maar ze hoefden niet zo nodig half Europa te veroveren. In Engeland en Frankrijk bestaat dat eigenlijk ook alleen doordat de koning het idee heeft dat hij respect moet afdwingen. In Nederland bestaat niet zo'n figuur die in zijn persoon het land incorporeert."

Willem Frijhoff en Marijke Spies, '1650; Bevochten eenheid'. Geïll., 704 blz. Sdu 1999, ISBN 90 12 08721 3. Prijs: ƒ75,-.

Praten en oorlog

Een belangrijke factor bij de eendracht van de Republiek in 1650 was de zojuist (in 1648) beëindigde Tachtigjarige Oorlog tegen Spanje. Vooral door zijn lange duur had die oorlog het besef doen groeien dat eenheid noodzaak was èn dat de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden inderdaad een levensvatbare staat was. Frijhoff: "Na 1650 loopt de invloed van die oorlog op de cultuur weer af, maar dat is dus in dit verband onze zaak niet." Spies: "Het grappig om te zien hoe die opstand en de oorlog tot een soort pr- mythe wordt gevormd: Kenau Hasselaar, alle heldenverhalen, alle gruwelen. En al die boekjes gingen ook mee op de schepen, net zo veel als de catechismus." Het andere centrale punt in Frijhoffs analyse van de toestand van de Nederlandse Republiek in 1650 is de open discussiecultuur die volgens hem het belangrijkste verschil vormt met de andere Europese landen in die tijd. "Die open debatcultuur steunt op de sociale en politieke structuur: de dominantie van de middengroepen. En dt komt weer door de opstand en de oorlog, waardoor allerlei dingen ineens mogelijk werden. Gewesten en steden grepen de ruimte die er kwam door het verwerpen van het centralisme van de Spaanse koningen." In de eindeloos verdeelde Republiek kon in de politiek niemand alléén het beslissingsrecht opeisen. Wie het probeerde, zoals sommige stadhouders of ook de Amsterdamse Bickerfamilie, kon er op rekenen dat vrijwel ieder andere machtspartij zich tegen hem zou keren. "Overleg was de enige manier om de eendracht te handhaven", aldus Frijhoff. "Er worden allerlei oplossingen bedacht, en dat kwam eigenlijk bijna altijd neer op het respecteren van de bestaande verschillen. Met de schuilkerk als symbool. Zo kon de zaak intact blijven." Eenheid was er niet, wel eendracht. Overal werd over vergaderd, waarbij iedere deelnemer uitgebreid zijn zegje kon doen. Dit al dan niet noodgedwongen respect voor ieders mening ging verder dan de politiek. Het was de kern van de sociale cultuur in 1650. Ontelbare pamfletten en discussiestukken, soms in oplagen van vele duizenden, werden verspreid over de steden, onder titels als Hollands Praatjen en t'zamenspraak. Ze gingen over alle mogelijke politieke en religieuze onderwerpen. De publieke ruimte in de Republiek was een neutrale ruimte waarin vrijwel iedereen welkom was en alles bespreekbaar, aldus Frijhoff. Ondanks de grote rol van de godsdienst is er in volgens hem in Nederland "zelfs sprake een samenleving met geseculariseerde vormen, waarin niet alles direct op religieuze normen wordt herleid. Neem al dat gedogen, terwij kerk a-priori dictatoriaal is. Dat viel enorm op in de ogen van buitenlanders." Typerend voor de Nederlandse toestand is dat de discussiecultuur nauw verbonden was met een hele bedrijfstak. Spies: "Al die pamfletten, nieuwtydighe, rijmprenten van alle kleur en snit, liedboekjes, enzovoorts moesten natuurlijk wel door iemand gedrukt worden. Daar zijn dus grote belangen mee gemoeid. Zo legde bijvoorbeeld Joan Blaeu, een belangrijke drukker in Amsterdam (1596-1673), de werken van Socinus (theoloog die de goddelijkheid van Christus ontkende, red.) op de pers. Die zijn zelfs in Nederland echt verboden. De schout doet een inval, maar ja, Blaeu zit in de raad! Die staat de dag erop briesend bij de burgemeester. Hoe ze het in hun hoofd halen! De schout brengt alles netjes terug." Frijhoff: "Zo werkt dat in Frankrijk, Duitsland en Engeland duidelijk niet." Spies: "Zelfs Socinus dus. Zolang je er maar niet bijzette waar het gedrukt was, maar dat wist natuurlijk iedereen. Er werden ook allerlei katholieke schilderijtjes gemaakt, met monniken en zo, vreselijk! Maar dat was gewoon handel."

NRC Webpagina's
29 JANUARI 2000

Archief
Wetenschap & Onderwijs


( a d v e r t e n t i e s )

Bovenkant pagina


NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl) DECEMBER 1999