M E D I A
|
NIEUWSSELECTIE
|
Authentiek misbruik van beeldrecht verdient clementie
In de jaren zestig was Roy Lichtenstein een van de fenomenen van de Pop Art, waarin de consumptiemaatschappij, het banale en het cliché bronnen waren voor de kunstwerken die toen werden gemaakt. In die tijd was het legitiem dat een kunstenaar zich baseerde op elementen uit de consumptiemaatschappij. Lichtenstein nam de strip als uitgangspunt en Andy Warhol, zoals bekend, de Brillo-dozen, Campbell-soepblikken en het Coca-Colaflesje. Het gaat om interpretaties die in een nieuw beeld tot een geestelijk eigendom van deze kunstenaars hebben geleid, al heeft dit wel een heel surreëel karakter. De schilderijen met de stippeltjes en de zeefdrukken met soepblikken en colaflesjes worden gezien als authentieke kunstwerken. Het merkwaardige is zelfs dat de Campbell-fabrieken zeer waarschijnlijk copyright moeten betalen aan de erven Warhol als zij diens kunstwerken voor hun reclames willen gebruiken, ondanks het feit dat het authentieke beeld van Campbell zelf afkomstig is. Toch denk ik dat je niet kunt spreken van diefstal. Ook Lichtenstein pikte de stippeltjes niet, zoals Paul Steenhuis in de krant van 4 juli beweert, maar gebruikte ze als middel om de traditionele kunstopvatting te doorbreken en de massacultuur tot kunst te verheffen. Je zou wel kunnen zeggen dat de interpretatie vanaf die tijd, hoewel Duchamp natuurlijk al de aanzet heeft gegeven, een ontwikkeling in gang heeft gezet die de grens tussen dat wat athentiek is, de bron, en de interpretatie ervan heeft vervaagd of misschien onbelangrijk heeft gemaakt. Je kunt niet zeggen dat Lichtenstein de reproductierechten ,,met voeten trad'', omdat het een vorm van interpretatie was waarin verzet gepleegd werd tegen de klassieke kunst en schilderstijlen als het abstract expressionisme en wat uitmondde in een nieuw beeld, ondanks het feit dat dit beeld weer rechtstreeks uit de massacultuur afkomstig was als bestaand, banaal gebruiksicoon. Maar deze anti-traditie gebruikt wel hetzelfde traditionele middel als de traditie. Je zou kunnen zeggen dat het een typische reactie van de anti-traditie is die zich altijd afzet tegen de traditie en haar beschuldigt van een reactionaire houding. De paradox is dat de anti-traditie ook een traditie heeft. Er is nu al een vijfde generatie kunstenaars die urinoirs, hoewel in een nieuwe context, een nieuwe vormgeving en een andere tijd, in het museum plaatst. Je raakt er echter niet meer van in de war. Je kunt er hoogstens nog om glimlachen. Het mist de impact die het had bij Duchamp, evenals het Spartaanse dat het toen nog had. Ook de esthetische kant die het nu heeft, is eerder amusant dan shockerend en daarmee past het meer in de cultuur van het amusement. Het leidt niet tot een nieuwe icoon en de progressiviteit, die kleeft aan de anti-traditie, is vaak schijn. Daardoor krijgt de traditie weer iets sympathieks, hoewel je de traditie soms een soort diepzinnigheid kunt verwijten die er misschien niet echt is, alleen in haar beste voorbeelden. Toch denk ik dat het uiteindelijk veel moeilijker is om iets toe te voegen aan de traditie. Zeker nu de schilderkunst helemaal ver te zoeken is - zie de jongste Documenta in Kassel. Wanneer de gedachte wordt geponeerd dat zonder copyrightdiefstal kunst helemaal niet kan bestaan en er gesproken wordt van een copyrightmaffia, wat Steenhuis doet, dan wordt gesuggereerd dat het copyright beter afgeschaft zou kunnen worden en je iedereen zijn gang moet laten gaan. De kunstenaar heeft dan echter geen bescherming meer tegen oneigenlijk gebruik, zoals onder andere in de reclame. Of je moet als kunstenaar die reclamewereld weer als uitgangspunt nemen voor je werk, want dan kan het weer wel. Daar komt bij dat het copyright op beeldende kunst heel moeilijk aantoonbaar is. In de literatuur en de muziek is veel duidelijker aan te geven wanneer iemand letterlijk iets van een ander heeft overgenomen, maar met beelden is dat moeilijker. Niemand heeft het copyright op een rood vlak, een zwart vierkant, een cirkel, driehoek of ovaal. Of misschien op een zwart kader? Op een foto in de Intermediair van 12 juni is te zien hoe de schilderijen in de plenaire zaal van de Tweede Kamer zijn vervangen door witte vlakken met zwarte kaders. Het lijkt precies op werk van J.C.J. van der Heyden. De suggestie wordt gewekt dat ik misschien Van der Heyden zou interpreteren, of dat mijn schilderijen zijn vervangen voor zijn schilderijen. Intermediair zou misschien - om bij wijze van spreken de verwarring nog groter te maken - copyright moeten betalen aan Van der Heyden wegens de suggestie die nu wordt gewekt. Het probleem is of je bij de waarde van uniciteit vraagtekens moet plaatsen of dat er misschien nog sprake is van authenticiteit in de kunst en je ervan kunt uitgaan dat er telkens toch weer een stap mogelijk is in de traditie. Ook al stel je je dan heel kwetsbaar op, want het interpreteren is, binnen het postmoderne denken, een machtiger middel dan de poging iets aan de schilderkunstige traditie toe te voegen. Het is misschien een romantisch waanidee te denken dat er wel hiërarchieën zijn en verschillen in kwaliteit, en dat je in deze rationele wereld kunt kiezen voor iets irrationeels. Ik ben me ervan bewust dat dit streven weinig reëel is, maar desondanks vind ik het legitiemer. Ik denk dat hele rationele vertrekpunten of realistisch geëngageerde ideeën, waarin een soort waarheid wordt geformuleerd, niet tot kunst leiden. Maar dat alleen de leugen (Nietzsche) of de illusie en het verlangen tot iets leiden, en kunst toch iets van de hemelen is, zoals Rudi Fuchs onlangs zo mooi heeft gezegd. Als George Steiner zegt dat we leven in een speelcultuur waarin alles vervlakt omdat de interpretatie belangrijker is dan de bron, dat we leven in een cultuur waarin alles nivelleert, dan denk ik dat hij dat niet moraliserend bedoelt, maar dat het duidelijk maakt wat er gebeurt wanneer alles aan elkaar gelijkgesteld wordt. Als je in een kiosk de gereproduceerde tekeningen van Leonardo da Vinci naast de Mickey Mouse-tekeningen van Walt Disney ziet liggen, dan wordt gesuggereerd dat ze van dezelfde waarde zijn. Steiner vindt dat dat niet waar is, en dat de tekeningen van Da Vinci van een veel grotere importantie zijn dan de tekeningen van Walt Disney. Ze worden nu op hetzelfde niveau gelezen of bekeken, maar Da Vinci is toch van een geheel andere orde. Maar in alles is de twijfel. Wanneer ik opeens in het Cultureel Supplement die prachtige gezichten van Stan Laurel en Oliver Hardy zie, bedoeld als verstrooiing en amusement, dan krijgen ze voor mij een sacrale betekenis, bijna net zo groot als die van de Goddelijke Komedie met dezelfde betekenis als Dante en Vergilius. Misschien bevalt me dat het meest, dat je niet echt weet of je bij het ultieme kunstwerk nu moet lachen of moet huilen. Om nog eens op alle triviale banaliteiten in de beeldtaal terug te komen, vind ik het uiteindelijk een goede zaak dat de Stichting Beeldrecht probeert de kunst te beschermen tegen de commercie, de reclame en de toeristenfolders, zeker wanneer de cultuur normloos en parasitair dreigt te worden, zoals George Steiner zegt. Maar in een bepaald opzicht gaat het wat te ver om bij kunstrecensies in tijdschriften en dagbladen copyright te laten betalen, ofschoon het maar om een paar honderd gulden gaat die een kunstenaar per jaar ontvangt. De boete voor Intermediair vind ik ook een beetje overdreven, hoewel ik de doelstelling van Stichting Beeldrecht legitiem vind. Toch is het wel een raar idee dat er in Nederland 25.000 kunstenaars en 'rechthebbenden' zijn - terwijl ik misschien 25 kunstenaars ken die ik de moeite waard vind, dat wil zeggen: die allemaal hun 'authenticiteit' hebben die beschermd moet worden. Ook dit zou enige relativering verdienen. Tenslotte vraag ik me af aan wie copyright betaald moet worden voor het in deze krant van 4 juli afgebeelde Campbell soepblik. De vader van alle soepblikken? Met andere woorden, de grootste 'dief', de vader van alle 'dieven'? R.W. van de Wint is beeldend kunstenaar.
|
NRC Webpagina's
16 JULI 1997
|
Bovenkant pagina |