M E D I A
|
NIEUWSSELECTIE
|
De minidisc-speler
Door WIM KÖHLER
Sony, de uitvinder van de minidisc, bracht het systeem in 1992 op de Nederlandse markt. Philips kwam toen met de digitale compact cassette (DCC). Beide systemen slaan geluid digitaal op, wat een ruisvrije en slijtvaste weergave garandeert. Beide gebruiken een compressietechniek om geluid dat we toch niet horen niet te hoeven opslaan. Beide systemen zijn ook bedoeld voor mobiel gebruik. Alleen DCC was een tapesysteem en had daarmee hetzelfde nadeel als de ouderwetse bandrecorder en het cassettedeck: door- en terugspoelen duurt lang en het verplaatsen van geluidfragmenten is een ingewikkeld werkje waarvoor tenminste twee recorders nodig zijn. De DCC-spelers hadden als voordeel dat de ouderwetse geluidscassette er ook in paste. Het heeft de DCC niet geholpen. De minidisc heeft de strijd inmiddels gewonnen, ongetwijfeld dank zij de moderne digitale technieken. Minidisc-schijfjes zijn iets kleiner dan de bekende computerdiskettes van 3,5 inch. Net als de computer bepaalt waar hij op een schijfje gegevens wegschrijft, mag de minidisc-speler ook zelf weten waar hij het geluid in nullen en enen verpakt weg zet. Een klein randje aan de binnenzijde van het schijfje is gereserveerd voor een indexbestand waarop de machines bijhouden welk muziekfragment waar staat. Een muziekfragment kan zelfs versnipperd op een minidisc staan. Halverwege het nummer moet de laser die de nulletjes en eentjes van het schijfje leest snel naar een andere plaats om het vervolg te lezen. Daar merkt de luisteraar niets van dank zij een geheugenbuffer waar zelfs de kleinste minidisc-speler mee is uitgerust. In het geheugen van 4 Megabyte (Mb) dat Sony en aarzelende andere merken tegenwoordig inbouwen passen 12 seconden muziek. De uitstroom naar de koptelefoon of versterker heeft een omvang van 0,3 Mb per seconde. De laser leest echter met een snelheid van 1,4 Mb per seconde. Hij staat dus ook in normaal bedrijf al driekwart van de tijd niets te doen en er schiet een zee van tijd over om tijdens het afspelen een andere plaats op het schijfje op te zoeken. De geheugenbuffer bewijst ook goede diensten als de minidisc-speler als walkman of in de auto wordt gebruikt. Dan wil het apparaat nog wel eens hobbelen en de laser schiet dan uit zijn digitale geluidsspoor van 1,6 micrometer (een micrometer is een duizendste millimeter) breed. De speler noteert echter regelmatig het 'adres' op het schijfje waar een pakketje gegevens vandaan komt. Daardoor kan de laser terugkeren naar het laatst bewaard gebleven adres dat vóór de storing nog in het buffergeheugen arriveerde om de informatie opnieuw te lezen. Er is een paar seconden de tijd om zo'n correctie uit te voeren zonder dat de luisteraar er iets van merkt. In de praktijk moet je flink schudden voordat de speler het spoor hoorbaar kwijt raakt. Een minidisc-schijfje mag dan in uiterlijk en organisatie overeenkomsten met een computerdiscette vertonen, de muziek wordt vastgelegd op ongeveer dezelfde wijze als op een compact disc, in nulletjes en eentjes en geordend in pakketjes van gelijk formaat. Eerst pikt de laser vijf milliseconden voor het linkerstereokanaal, dan 5 milliseconden voor het rechterkanaal uit het lange naar buiten spiralende gegevensspoor dat met een snelheid van ruim 40 kilometer per uur onder het oog van de laser doorschiet. Er bestaan voorbespeelde minidiscs, maar vrijwel niemand in Nederland koopt ze. De minidisc waarmee kan worden opgenomen is interessanter en bestaat uit een laagje van een magnetisch materiaal dat bij opname vanaf de ene kant door een laser en vanaf de andere zijde door een magneetkopschrijver wordt bewerkt. De laser verwarmt het materiaal tot een graad of 130. Bij die temperatuur kan de richting van het magneetveld worden veranderd. Dat gebeurt door een magneetkopje aan de andere kant van de door de laser gecreëerde hot spot. Een plekje met het magneetveld naar boven wordt een één. Een spot met het magneetveld naar beneden is een nul. Bij teruglezen gebruikt het detectiesysteem het Kerr-effect. Dat beschrijft de draaiing van gepolariseerd licht op het oppervlak van een gemagnetiseerd metaal. Het laserlicht is gepolariseerd. Het polarisatievlak van het licht wordt bij terugkaatsing op het oppervlak van het minidisc-schijfje door een noordpooltje anders gedraaid dan door een zuidpooltje. Een detector meet welke kant de polarisatie op staat en maakt daar aan-uit-stroompjes van. In een volgende chip in de keten (de digitaal-analoog converter) worden die stroompjes weer in geluid omgezet. Het minidisc-systeem is aantrekkelijk door de mogelijkheid zelf digitaal geluid op te nemen, de opgenomen fragmenten in de eigen gewenste volgorde te zetten, de ongewenste nummers te verwijderen en nog verder knip- en plakwerk te verrichten. Bij opgenomen radioprogramma's kunnen vervelende discjockeys en reclames worden verwijderd. De minidisc-spelers die op de stereoinstallatie moeten worden aangesloten (en ongeveer 600 gulden kosten) beschikken allemaal over prachtige digitale knip- en plakelektronica. Knippen kan met een nauwkeurigheid van 0,06 seconde in een geselecteerd fragmentje van 2 seconden dat met een eenvoudige druk op een knop steeds wordt herhaald tot de knip- of lasplaats goed is gepositioneerd. De walkman-minidisc die ook kan opnemen ontbeert die mogelijkheid. Sony maakt reclame voor een walkman-minidisc die niet opneemt, gecombineerd met een apparaat voor de huiskamer. Dit is een zinvolle combinatie, die 1.000 gulden kost.
|
NRC Webpagina's
16 MEI 1997
|
Bovenkant pagina |