Oproep premier Kok aan leden Eerste Kamer
De letterlijke tekst van de
verklaring van premier Kok:
"De minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties heeft uw Kamer tijdens dit debat [...] zeer
uitvoerig en ook grondig geantwoord op vragen en beschouwingen die van
de zijde van de Kamer naar voren zijn gebracht. Ik heb daar inhoudelijk
niets aan af te doen of toe te voegen. [...] "Maar ik heb er wel
behoefte aan om als eerste ondertekenaar van het wetsvoorstel en niet
in de laatste plaats ook vanuit mijn verantwoordelijkheid als minister-
president, in uw Kamer met klem te wijzen op de vitale plaats die dit
grondwetsvoorstel innam en inneemt binnen de programmatische grondslag
van het vorige en van het huidige kabinet en meer in het bijzonder op
het zwaarwegend belang dat de regering hecht aan aanvaarding van dit
voorstel.[... ]"Het onderwerp heeft een prominente plaats gekregen in de
regeerakkoorden van 1994 en 1998; twee regeerakkoorden waarmee de
Tweede-Kamerfracties van de PvdA, de VVD en D66 hun instemming hebben
betuigd. De Tweede Kamer heeft in eerste en tweede lezing met het
grondwetsvoorstel ingestemd. De Eerste Kamer heeft dat reeds in eerste
lezing gedaan en thans bevinden wij ons aan het slot van de
wetsbehandeling. [...] "Om het mogelijk te maken dat door elk van de
leden van uw Kamer voluit inhoud wordt gegeven aan de onvervreemdbare
verantwoordelijkheid [van een ieder van de leden van uw Kamer om tot
een finale afweging te komen], acht ik het mijn recht en ook mijn
plicht namens de regering het intrinsieke gewicht van het voorstel te
onderstrepen en er met klem op te wijzen dat voor het verwerven van een
meerderheid van tweederde geen enkele stem van een der leden van de
fracties van VVD, PvdA en D66 kan worden gemist. "Indien onverhoopt,
mede als gevolg van onvoldoende steun vanuit deze fracties, het
grondwetsvoorstel niet zal worden aanvaard, dan zou dit de ruimte die
aan het kabinet ter beschikking staat om zijn werk nog voort te zetten,
wel zeer ernstig aantasten.
"Mijnheer de voorzitter. Ik doe daarom een dringend beroep op de leden
van de Eerste Kamer en in het bijzonder op de leden van de genoemde
fracties óók op hen aan wie nog twijfel knaagt, wellicht
zelfs ernstige twijfel om hun steun aan het kabinetsvoorstel niet te
onthouden."