Een tijdtabel:
Augustus 1994.
In het regeerakkoord van Paars-I wordt de invoering in het vooruitzicht gesteld van een correctief wetgevingsreferendum: burgers zouden een wetsvoorstel moeten kunnen tegenhouden nadat het is aanvaard door Tweede en Eerste Kamer.
Februari 1996.
Het kabinet komt met een voorstel tot wijziging van de grondwet, waardoor invoering van een correctief referendum mogelijk wordt. De plannen van het kabinet borduren voort op een advies dat de commissie-Biesheuvel in 1985 heeft uitgebracht. Burgers moeten, na publicatie van een aangenomen wetsvoorstel, drie weken de tijd krijgen om een `inleidend verzoek' in te dienen tot het houden van een volksstemming. Daarvoor hebben zij de handtekeningen nodig van 40.000 kiesgerechtigden. Lukt dit, dan begint de tweede fase van de procedure, waarin binnen zes weken de handtekeningen van 600.000 kiezers moeten worden verzameld. Vervolgens kan eventueel de datum voor het referendum worden bepaald. Verwerping van een wetsvoorstel kan worden bereikt met een gewone meerderheid van stemmen, mits deze meerderheid bestaat uit minimaal 30 procent van de kiesgerechtigden. Dit zou in de praktijk betekenen dat uiteindelijk ruim circa 3,5 miljoen kiezers tegen een wetsvoorstel moeten stemmen. De precieze werking van het correctief referendum moet overigens nog worden bekrachtigd in uitvoeringswetgeving. Een aantal onderwerpen kan niet worden onderworpen aan een correctief wetgevingsreferendum, waaronder het koninklijk huis, begrotingen en internationale verdragen.
Juni 1997.
De Tweede Kamer gaat akkoord met het wetsvoorstel. Op verzoek van PvdA, D66, GroenLinks en SP komen internationale verdragen alsnog onder het referendum te vallen, zodat de kiezer zich kan uitspreken over verdragen als dat van Amsterdam.
Maart 1998.
De Eerste Kamer gaat akkoord met invoering van een correctief referendum: 40 senatoren stemmen voor, 27 tegen, onder wie vijf VVD'ers.
Februari 1999.
De Tweede Kamer steunt het wetsvoorstel weer, met de nu vereiste tweederde meerderheid. Omdat invoering van een referendum een grondwetswijziging vergt, moeten Tweede en Eerste Kamer weer instemmen met het voorstel. De Tweede Kamer moet dat doen in nieuwe samenstelling, volgens de grondwet.