|
|
Historisch goud
De jacht op olympisch eremetaal kent soms een merkwaardige voorgeschiedenis of een ingewikkelde nasleep. Een greep uit de geschiedenis. Koeken bakken De eerste olympische kampioen van het moderne tijdperk werd de Amerikaan James Brendan Connolly. Op 6 april 1896 won hij in Athene het openingsnummer, het hinkstapspringen, met een sprong van 13,71 meter. Als zoon van arme Ierse immigranten had hij zich opgewerkt en was op latere leeftijd gaan studeren aan de prestigieuze universiteit van Harvard. Als Amerikaans kampioen wilde hij meedoen aan de Spelen in Athene, maar de rector van de universiteit gaf hem geen toestemming zijn studie maanden te onderbreken. Daarop sloeg Connolly woedend de deur achter zich dicht en zwoer nooit meer een voet in Harvard te zullen zetten. Geld voor de reis naar Athene zamelde hij zelf in. Hulp ondervond hij van twee geestelijken van zijn parochie, die koeken bakten en de opbrengst daarvan aan hem schonken. Na een reis van drie weken arriveerde hij in de Griekse hoofdstad in de veronderstelling dat hij nog tien dagen had om zich voor te bereiden. Wat hij niet wist was dat de Grieken toen een andere kalender aanhielden. Het kwam erop neer dat hij de dag na aankomst al aan de slag moest. Om niet onbeleefd te zijn nam hij die avond ook nog deel aan festiviteiten waarvoor de Atheners hem hadden uitgenodigd. Het gevolg was dat hij die nacht nauwelijks zijn bed zag. Het verhinderde Connolly, een beresterke vent, niet om olympisch kampioen te worden. Later zwierf hij tientallen jaren over zeeën en oceanen, werd journalist en oorlogscorrespondent. Van zijn hand kwamen 25 boeken en honderden korte verhalen. Na een rijk en vol leven stierf hij in 1957, op 88-jarige leeftijd. Acht jaar daarvoor had hij een eredoctoraat gekregen. Van Harvard. Goud voor een gedicht Van 1912 tot en met 1948 behoorden kunstwedstrijden tot het olympisch programma. De stichter van de Spelen, Pierre de Coubertin, was daar een groot voorvechter van geweest om zo nauw mogelijk de sfeer van de Spelen in de Griekse oudheid na te bootsen. Er vielen dus ook olympische titels te veroveren op het gebied van literatuur, architectuur, beeldhouwen en schilderkunst. (Architect Jan Wils won in 1928 goud voor zijn ontwerp van het Olympisch stadion in Amsterdam en Isaac Israels deed dat met Ruiter in rode rok in de afdeling schilderkunst). De olympische kunstwedstrijden hebben altijd een wat zieltogend bestaan geleid. Grote namen wilden wel in de jury zitting nemen, maar meedoen, nee. Stockholm in 1912 had (zeer tegen zijn zin, de Zweden zagen er niets in) de primeur van kunst op olympisch niveau. Opschudding ontstond er over de eerste prijs in de afdeling literatuur. Die was toegekend aan G. Hohrod en M. Eschbach voor het gedicht Ode aan de Sport, dat zowel in het Duits als het Frans was ingezonden. Maar wie waren die auteurs en tot welk land of landen behoorden ze? Niemand wist het, tot ongenoegen van de jury. En dat bleef jaren zo. Pas in 1919 werd het raadsel opgelost. Pierre de Coubertin erkende dat hij achter die pseudoniemen schuilging. Hohrod en Eschbach zijn dorpjes in de Elzas, dichtbij de woonplaats van De Coubertins schoonouders.
Een plasje in de nacht De Britse bokser Chris Finnegan won in 1968 na een zeer spannende finale tegen de Rus Kiseljov de titel in het middengewicht. Maar daarna begon zijn beproeving pas echt. Voor de dopingcontrole moest hij een plasje produceren en dat lukte maar niet. "Ik kan zoiets niet op commando en helemaal niet als iemand daarbij staat toe te kijken'', zei hij er later over. Hij dronk eerst een aantal glazen water, schakelde daarna over op een niet onaanzienljke hoeveelheid bier. Nog altijd geen plasje. Britse officials kregen van de boksorganisatie toestemming hem mee te nemen naar een diner ter ere van zijn overwinning. Mee aan tafel schoven ook twee leden van de dopingcommissie met de vereiste apparatuur om het plasje in ontvangst te nemen voor het geval dat Finnegan daartoe aandrang zou voelen. Diep in de nacht, of liever de ochtend, was het zover. De Brit sprong plotseling op en riep: "Wie wil er nog een beetje pies?'' Eindelijk lukte het. De uitslag kwam een dag later: negatief. Bij de Olympische Spelen gaan de sporters niet alleen met hun tegenstanders het gevecht aan. Ook de arbiters raken soms direct in de strijd verwikkeld. Bloedig duel
In het schermtoernooi van de Spelen van Parijs (1924) sloeg de olympische geest sidderend op de vlucht. In de finale voor floret
Thuisgekomen liet de Italiaanse ploeg zich uitermate beledigend uit over Santelli en die nam dat niet. Hij daagde de Italiaanse olympische coach Contronei uit voor een duel. Santelli was echter al 60 jaar oud en zijn zoon, de 27-jarige Giorgio, eiste het recht op om de eer van zijn vader te verdedigen. Aldus geschiedde. De sfeer was niet langer geschikt voor de floret, de heren bevochten elkaar met de sabel. Giorgio verwondde Contronei hevig aan het hoofd, waarop artsen tussenbeide kwamen en het duel voor beëindigd verklaarden.
Maar daarmee waren we er nog niet in 1924. In het individuele sabeltoernooi drongen onder anderen vier Italianen door tot de finalepoule. Van hen was Puliti de sterkste. Maar hij won zo gemakkelijk van zijn landgenoten dat de juryleden, waaronder weer die verdraaide Kovacs, openlijk verklaarden dat de andere Italianen geen serieuze tegenstand hadden geboden. Puliti was zo woest over die beschuldiging dat hij aanstalten maakte Kovacs aan te vliegen. Dat werd met enige kracht verhinderd. De Italiaan zag zich vervolgens gediskwalificeerd. Puliti's landgenoten verklaarden zich solidair met hem en verlieten eveneens het strijdperk. Een paar dagen daarna kwamen Puliti en Kovacs elkaar op straat tegen. Het werd weer een ruzie van jewelste. De klap die de Italiaan Kovacs al in het toernooi had willen geven, verkocht hij hem nu. Hier moest uiteraard een officieel duel op volgen. De Spelen werden zo officieus nog even voortgezet. Onder grote belangstelling bevochten de twee elkaar een uur lang met zwaarden. Beiden liepen zulke heftige verwondingen op dat toeschouwers er een eind aan moesten maken. Het slot was olympisch: ze gaven elkaar, hevig bloedend, de hand.
Strijd rond finish
Bij de Spelen van Rome in 1960 tikten de Australiër John Devitt en de Amerikaan Lance Larson in de finale 100 m vrije slag vrijwel gelijktijdig aan. Devitt deed dat in baan 3 boven water, Larson in baan 4 onder water. In die dagen moest het menselijk oog nog de aankomst bepalen. Van de drie kamprechters die over de eerste plaats beslisten, zagen er twee Devitt als eerste en één Larson. Maar van de drie kamp
Daarmee was het verhaal niet uit. Elektronische finishregistratie was er bij deze wedstrijd al wel, maar had slechts officieuze status. Het gaf voor Larson 55.10 en voor Devitt 55.16 aan. Voorts was er een apparaat dat de finish op stroken papier vastlegde. Het registreerde Larson als eerste. Rumströmer weigerde die apparatuur te raadplegen.
Nog jarenlang probeerden de Amerikanen de rare en onbevredigende gang van zaken in behandeling te krijgen bij het bestuur van de Wereldzwemfederatie FINA. Dat wilde er echter geen woord meer aan vuil maken. Bij de volgende Spelen werden de aankomsten officieel elektronisch vastgelegd.
Iedere Olympische Spelen kennen hun eigen drama's. Sporters die elkaar fysiek te lijf gaan of sporters die op formele gronden hun medaille moeten teruggeven.
Te laag in rang
De Zweedse ruiters Saint Cyr, Bollenstern en Persson wonnen bij de Spelen in Londen-1948 de dressuur voor equipes. Tijdens de medaille-uitreiking in het stadion werden ze vanaf de tribune gadegeslagen door de 80-jarige Franse commandant Georges Hector, sinds 1921 secretaris-generaal van de Wereld Ruiter Federatie (FEI). Hector mompelde dat er iets niet klopte en dat hij een onderzoek zou instellen. Een jaar later werden de Zweden gediskwalificeerd. Wat was er gebeurd? De regels van de Wereld Ruiter Federatie waren in die dagen uitzonderlijk elitair. Aan de ruiterwedstrijden op de Spelen mocht alleen worden deelgenomen door officieren en 'gentlemen' (adellijke lieden en aanverwanten). Gewone militairen, burgers en vrouwen waren ervan uitgesloten. In Gehnäll Persson hadden de Zweden een talentvolle dressuurruiter, maar helaas, hij was slechts onderofficier: sergeant. Daar vond men in Stockholm het volgende op: voor de duur van de Spelen werd Persson gepromoveerd tot officier, waardoor hij wel kon meedoen. Maar daarmee werd gezondigd tegen de geest van de FEI. Tijdens een bitter debat in de gelederen van de Wereld Ruiter Federatie in april 1949 werd Zweden de olympische titel ontnomen. Die kwam nu in handen van commandant Hectors landgenoten: de Fransen, die als tweede waren geëindigd. De rel leidde er wel toe dat de Wereld Ruiter Federatie eind 1949 zich gedwongen zag alle achterlijke bepalingen uit haar reglement te schrappen.
Maar waardoor had Hector nu vastgesteld dat er iets niet klopte toen hij in Londen de Zweedse ploeg op het erepodium zag staan? Een kleinigheid: Persson had nog zijn onderofficierspet op. Hector, een uniformfreak zoals er geen tweede bestond, was dat niet ontgaan. In Zweden had hij vervolgens de juiste toedracht achterhaald.
Eind goed al goed: in 1952 en 1956 won Persson geheel reglementair de gouden medaille dressuur met de Zweedse ploeg.
Bijtende bokser
Het bokstoernooi in Parijs had zijn eigen opstandjes. Tijdens de kwartfinales in het middengewicht wees de Brit Harry Mallin, de olympisch kampioen van 1920, de scheidsrechter erop dat zijn tegenstander, de Fransman Roger Brousse, hem beet. De Belgische arbiter negeerde het, maar misschien verstond hij hem ook niet. Brousse werd na de strijd tot winnaar uitgeroepen, een zeer aanvechtbare beslissing. Mallin liet het er bij zitten, maar het Zweedse bestuurslid van de Internationale Boksbond gelastte een onderzoek. Dat was snel gedaan. Mallin toonde de commissie zijn borst waarop bij wijze van spreken de afdruk van Bousse's gebit nog zichtbaar was. De jury d'appel nam de Fransman vervolgens uit de strijd. Dit tot woede van Bousse's aanhang die betoogde dat het niet met opzet was gebeurd. Bousse had nu eenmaal de gewoonte bij het uitdelen van een klap zijn kaken op elkaar te slaan en ja, daar was Mallins borst nu even tussengekomen. De Britten moesten niet zo kleinzerig zijn. Maar die zeiden afgemeten dat als Bousse zo van vlees hield, hij er beter aan deed zich naar een slagerij te begeven en niet in een boksring te gaan staan. De Brits-Franse onaangenaamheden werden in de dagbladen nog een tijdje geestdriftig voortgezet. Onder een olympisch record aan fluitconcerten werd Mallin later opnieuw olympisch kampioen.
In de jacht op Olympisch Goud gaan sporters ver, soms heel ver. Over de nazi-groet en het hinderen van landgenoten.
Diervriendelijke roeier
Bij de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam werden de roeiwedstrijden gehouden op het kanaal van Sloten. De grote held van de Slotense bevolking was de Australische skiffeur Bob Pearce door een merkwaardig voorval in de kwartfinale waarin de Fransman Saurin zijn tegenstander was. (Het watertje van Sloten was zo nauw dat er maar twee boten tegelijk op konden.) Pearce hoorde kort na de start dat toeschouwers iets naar hem riepen en waarschuwend met hun handen gebaarden. Hij keek om en zag dat in zijn spoor een trits eenden was neergestreken en keurig achter elkaar voor hem uit zwom. Pearce bracht zijn riemen tot stilstand en wachtte tot de eendenfamilie uit zijn vaarwater was verdwenen. Saurin had intussen een grote voorsprong genomen, maar dat zette Pearce die later ook met vlag en wimpel Olympisch kampioen werd, snel recht. Aan de finish lag de Australiër vier lengten voor. Als 'vriend van de eendjes' kon Pearce geen kwaad meer doen in Sloten. De jeugd van het dorp zamelde geld in om hem een zilveren lepeltje als geschenk te geven.
Pearce, die zijn titel in 1932 prolongeerde en nimmer verslagen werd, overleed in 1976. Zijn zoon had enige twijfel over de opmerkelijke diervriendelijkheid van zijn vader. "Hij moet hoe dan ook zeker van de overwinning zijn geweest, want anders had hij dwars door die eendenfamile heengeroeid, dat kan ik u wel verzekeren.''
Hinderlijke hand
De Olympische wegwedstrijd wielrennen in 1936 eindigde in een massaspurt van het peloton. De Fransen Robert Charpentier en Guy Lapébie bleken daarbij de sterksten en legden beslag op resp. goud en zilver. Lapébie wilde daar niet echt over klagen, maar toch, zo zei hij tegen zijn landgenoot, voelde hij zich gedupeerd. In de slotfase, juist toen hij voor de beslissende eindsprint aanzette, was hij aan zijn trui getrokken. Dat had hem zeer gehinderd en dat kwam toch niet te pas. Charpentier was het daar geheel en al mee eens. Dat hoorde niet, zeker niet bij Olympische Spelen.
Enkele weken later keek Lapébie in een Franse bioscoop naar journaalbeelden van de Spelen in Berlijn. Daarbij werd ook de eindstrijd van de wegwedstrijd getoond. Lapebie zag de hand die hem aan de trui trok, maar wie was dat nou? Aan de operateur vroeg hij na afloop van de film de beelden nog eens vertraagd te vertonen. Lapébie zag toen tot zijn verbijstering aan wie de hand toebehoorde: aan zijn landgenoot Charpentier.
Joodse nazi-groet
Al op 17-jarige leeftijd, nog als gymnasiumscholiere, won de Duitse schermster Helene Mayer in 1928 de olympische titel floretschermen. In 1932 vertrok ze naar de Verenigde Staten in het kader van een studentenuitwisselingsprogramma. Een bizarre rol kreeg 'die blonde He' toebedeeld in de aanloop naar de nazi-Spelen van 1936 in Berlijn. Het Internationaal Olympisch Comité eiste van Duitsland dat joodse sporters een normale kans zouden krijgen zich voor de Duitse ploeg te plaatsen. De nazi's vonden daar het volgende op: ze nodigden de nog altijd in Amerika verblijvende, half-joodse Helene Mayer uit voor haar land uit te komen. En die nam de invitatie aan. Daarmee vervulde ze een alibi-functie voor de nazi's. Alle andere Duitse joodse sporters werden geweerd. De Duitse pers kreeg de strikte opdracht niets over de afkomst van Helene Mayer te schrijven.
Op de Spelen veroverde Helene Mayer de zilveren medaille. Op het erepodium bracht ze ferm de nazi-groet. In 1937, na het behalen van de wereldtitel, keerde ze terug naar Amerika. In 1952 vestigde ze zich weer in Duitsland. Een jaar later stierf ze aan kanker. Over haar deelneming aan de Spelen van Berlijn heeft ze nooit iets willen zeggen.
|
NRC Webpagina's 7 SEPTEMBER 2000 |
Bovenkant pagina |
|