NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE


Kosovo Conflict

Nieuws

Aanvallen

Vluchtelingen

Opinie

Achtergronden

Tijdsbalk

Profiel van de belangrijkste spelers Links

1989: het begin van het eind


De intocht van KFOR in Kosovo en de teloorgang van het Servische gezag is een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de regio en de relaties tussen Serviërs en Albanezen. De geschiedenis van het gebeid in acht delen. Vandaag het achtste deel, de periode 1989-1999.

Door onze redacteur PETER MICHIELSEN

ROTTERDAM, 1 JULI. De eliminering van de autonomie van Kosovo in maart 1989 was voor Slobodan Milosevic een daverend succes, dat hem bij zijn eigen volk tot cultfiguur maakte. Voor hemzelf was het maar een tussenstop op de weg naar de overheersing van héél Joegoslavië. Dat streven leidde evenwel binnen twee jaar tot de desintegratie van de federatie en oorlog: het Servische nationalisme wakkerde dat onder de Slovenen en de Kroaten aan. Toen zij in 1991, bang voor de ontketende Serviërs, de onafhankelijkheid uitriepen, wilden Bosnië en Macedonië niet in een door Servië gedomineerd land achterblijven en stapten ook zij er uit. Het betekende oorlog, een korte in Slovenië, een langere in Kroatië en een nog langere in Bosnië.

In Kosovo leidde de eliminering van de autonomie na 1989 tot een drastische servisering: honderdduizenden Kosovaren werden ontslagen uit het onderwijs, de politie, de gezondheidszorg, het landelijk en lokaal bestuur, de media, het culturele leven, de industrie. Zelfs hun voetbalclubs werden uit de Joegoslavische competitie (en hun eigen stadions) gegooid. De Albanezen trokken zich terug in een ondergrondse samenleving. 114 (van de 183) leden van het parlement riepen op 5 juli 1990 op de trappen van het parlementsgebouw - de Serviërs lieten hen niet meer binnen - eenzijdig de Republiek Kosovo binnen de Joegoslavische federatie uit. In oktober 1991 verklaarde die zich na een ondergronds referendum onafhankelijk. In mei 1992 kozen de Kosovaren, weer ondergronds, een nieuw parlement en een president, Ibrahim Rugova, voorzitter van de Kosovaarse Schrijversbond. 350.000 Kosovaren emigreerden de jaren daarna en hielden met een speciale belasting op hun inkomen die ondergrondse republiek overeind.

Over Kosovo werd een grauwe deken van onderdrukking gelegd. Het werd, zoals Raymond Detrez opmerkte, een land van twee ficties: de Serviërs controleerden de bovengrondse samenleving en hielden vol er een Servische provincie te besturen: fictie één. De Kosovaren controleerden de ondergrondse samenleving en hielden vol onafhankelijk te zijn: fictie twee. De twee samenlevingen hadden geen contact en de Kosovaren boycotten alle verkiezingen in Joegoslavië.

Als ze dat niet hadden gedaan hadden ze in Belgrado op cruciale momenten misschien als kingmaker kunnen fungeren. In Bulgarije koos de benarde Turkse minderheid een andere lijn: haar politieke partij verdreef uiteindelijk met de democratische oppositie de neo-communisten, waardoor in Sofia eindelijk een democratisch bewind aan de macht kwam èn de situatie van de Turkse minderheid verbeterde.

De Kosovaren echter kozen voor afkapseling. In Kosovo ontstond een soort apartheid, met instemming van beide partijen. Terwijl buurland Albanië zich ontdeed van Enver Hoxha's steentijdsocialisme en chaotisch democratiseerde, en in Bosnië de laatste van drie oorlogen op rij werd uitgevochten, bleef in Kosovo de rust van het graf heersen. Rugova reisde de wereld rond en werd alom met lof ontvangen en met lof weggestuurd: zijn verzet was vreedzaam, en dat kwam de wereld goed uit, want zolang er niet geschoten werd was er niets aan de hand. Natuurlijk, Kosovo was een tijdbom die ooit zou ontploffen. Het Westen wist het, knikte begrijpend, maar deed niets: het was allang blij dat er in Bosnië na 1995 vrede heerste en had voor die vrede Milosevic nodig. De Roemeense dichter Mircea Dinescu vergeleek Kosovo later met een blikje dat het Westen jarenlang op het vuur liet liggen, wetend dat het op een kwade dag "hysterisch en oerplotseling" zou exploderen "en alles in de buurt zou bevuilen". En de explosie kwam. 'Dayton' was eind 1995 een desillusie voor de Kosovaren. Dat Kosovo in het Bosnische vredesakkoord was vergeten werd een krachtige stimulans voor critici van Rugova in eigen land, die vonden dat zijn passieve verzet niets had opgeleverd en een andere strategie bepleitten. Een schimmige organisatie, het Kosovo Bevrijdingsleger UÇK, gevormd uit marginale marxistische groepjes, deed steeds vaker van zich spreken, vooral toen begin 1997 in Albanië de chaos uitbrak na de ineenstorting van een reeks piramidefondsen en één miljoen wapens uit de depots werden gestolen. Veel wapens kwamen terecht bij het UÇK, dat er in Kosovo aanslagen mee pleegde.

De rest is contemporaine geschiedenis. In maart 1998 besloot Belgrado zich van dat allengs lastiger guerrillalegertje te ontdoen - met grof geweld, dat leidde tot bloedbaden, etnische zuivering, verwoeste dorpen en honderdduizenden vluchtelingen. Het Westen raakte eindelijk wèl gealarmeerd. Een onder dreiging met luchtacties afgedwongen akkoord tussen Milosevic en Richard Holbrooke in oktober 1998 leidde tot een pauze in het geweld, maar in december laaide het weer op. Het Westen trachtte Belgrado in februari in Rambouillet te dwingen tot een vorm van autonomie voor Kosovo. Maar het weigerde en op 24 maart begon alsnog een NAVO-luchtoorlog tegen Joegoslavië, het sein voor de Serviërs om Kosovo geheel van Kosovaren te zuiveren. Elf weken later, toen - gerekend vanaf maart 1998 - 986.000 Kosovaren waren verjaagd, zwichtte Joegoslavië: Kosovo is formeel nog Servisch, maar in de praktijk heeft Belgrado er niets meer te zeggen. De facto is Kosovo een Albanese staat, bezet door een de Albanezen goedgezinde vredesmacht, KFOR, en op weg een internationaal protectoraat te worden.

NRC Webpagina's
1 JULI 1999

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad