Tien jaar vechten om verdeling Joegoslavische
boedel
De storm van de oorlog bereikt het zuiden
De strijd in Macedonië is
de nieuwste en wellicht niet laatste etappe van een oorlog die al tien
jaar duurt: de strijd om de verdeling van de boedel van het oude
Joegoslavië. Een rondgang langs Groot- Servië, Groot-
Kroatië en de 169 bewindslieden van Bosnië.
Door onze redacteur PETER MICHIELSEN
ROTTERDAM, 24 MAART. Of de strijd in Macedonië een heuse oorlog
wordt, of een trage reeks kleine gevechten, venijnige aanslagen en
terreuracties, weten we nog niet: de geringe slagkracht van beide
partijen in het conflict doet eerder het laatste vermoeden dan het
eerste. Maar wel is duidelijk dat het conflict een nieuwe etappe is (en
niet de laatste) in een oorlog die tien jaar geleden begon toen het oude
Joegoslavië na een bestaan van driekwart eeuw ontplofte: de oorlog
om de verdeling van de boedel.
Dat oude Joegoslavië explodeerde als gevolg van een complex
samenspel van vele factoren: door de tegenstellingen tussen
deelrepublieken die het toenmalig socialisme niet kon oplossen zonder
democratisering en zonder markteconomie, een probleem dat werd
gecompliceerd door de machtsstrijd binnen en tussen machtselites op
zowel republikeins als federaal niveau: die elites voelden zich bedreigd
door de noodzaak te hervormen èn door de val van het socialisme
in Oost-Europa, en gingen op zoek naar een nieuwe legitimiteit in de
vorm van extreem nationalisme en een streven naar een etnisch zuivere
staat. Het resultaat was oorlog - een oorlog om de boedel van het oude
Joegoslavië. Hij begon in de zomer van 1991 met de Mickey Mouse-
oorlog in Slovenië. Dat was nog een misverstandje, want
Slovenië - dat van zichzelf al etnisch zuiver was - mocht van de
dominerende Serviërs best uit de Joegoslavische federatie stappen,
maar even dacht Belgrado nog dat er in het minirepubliekje financieel
nog iets te halen was. Toen de Slovenen onverwachts verzet boden, trok
het Joegoslavische Volksleger zich ijlings terug.
De tweede etappe in deze vijfde Balkanoorlog in honderd jaar (na die van
1912 en 1913 en de twee Wereldoorlogen) was géén
misverstand. De Serviërs, inmiddels heftig strevend naar de vorming
van hun etnisch zuiver Groot-Servië, wilden de Kroaten best laten
vertrekken uit de federatie, maar dan wel met achterlating van hun
etnisch Servische gebieden. En daar wilden de Kroaten niets van weten.
Zes maanden oorlog was het resultaat, met elfduizend doden aan
Kroatische kant, vijfhonderd verwoeste of zwaar beschadigde steden en
dorpen, een half miljoen vluchtelingen. Vier jaar lang nog hield in
Kroatië een Servisch minirepubliekje stand, tot dat in 1995 in twee
bliksemacties werd opgerold.
Etappe twee maakte etappe drie onvermijdelijk: de oorlog in Bosnië,
die nog veel verwoestender werd dan die in Kroatië, werd
onvermijdelijk door de heftigheid waarmee men zich in Belgrado en Zagreb
had vastgebeten in het ideaal van een Groot-Servië (met alle
Serviërs van Joegoslavië in één land,
óók die buiten Servië) en een Groot-Kroatië met
alle Joegoslavische Kroaten. Zoals de Servische minderheid in
Kroatië voor geen prijs in het nieuwe Kroatië wilde leven, zo
wilden de Serviërs in Bosnië voor geen prijs in Bosnië
blijven: bij Servië wilden ze horen. En evenzeer wilden de Kroaten
in Bosnië tot elke prijs bij Groot-Kroatië horen. Voor beide
bevolkingsgroepen was Bosnië simpelweg geen land. Pas na
drieëneenhalf jaar vechten, na 200.000 doden en miljoenen
vluchtelingen werd in het verre Dayton een voorlopige punt gezet achter
het geweld. Voorlopig, want in Bosnië, met zijn onderverdeling in
twee territoriale entiteiten, een voor de Serviërs en een voor de
moslims en Kroaten, en in tien zelfbesturende kantons (er lopen in
Bosnië 169 premiers en ministers rond) is de boedel allerminst
definitief verdeeld. Ook vijf jaar na de oorlog willen de Bosnische
Serviërs en de Bosnische Kroaten niets liever dan wèg uit 's
werelds onmogelijkste republiek. Bosnië bestaat uitsluitend door
het dwangbuis waar het in Dayton in is geduwd.
Etappe vier van de boedelscheiding: Kosovo. Een oorlog die
onvermijdelijk was al vóór Joegoslavië ontplofte.
Immers, al in 1989 was er de kiem voor gelegd, op het hoogtepunt van de
nationalistiche waanzin waarin Slobodan Milosevic de Serviërs had
gedompeld. Kosovo moest in de Grote Boedelscheiding Servië worden
toegewezen, want het was voor de Serviërs Heilige Grond, hùn
Jeruzalem, al sinds ze er in 1389 in de strijd tegen de Turken hun
onafhankelijkheid kwijtraakten. En dus werd in 1989 in Kosovo een
Servisch apartheidsregime gevestigd waartegen de meerderheid van
Albanezen vroeg of laat wel moest opstaan. Ze leden jaar na jaar
in stilte, maar ze stonden op, vanaf 1997, met een Bevrijdingsleger van
Albanezen die na al die jaren hun geduld hadden verloren en bereid waren
voor hún stukje boedel te vechten. Toen de Serviërs die
guerrilla met de inmiddels uit Kroatië en Bosnië bekende
overdosis geweld, wreedheid en etnische zuivering bestreden, greep de
internationale gemeenschap in maart 1999 in met een oorlog om Kosovo die
het geweld bij de Serviërs thuis bezorgde: een bommenregen die drie
maanden aanhield, Servië grondig verwoestte en de hoofdaanstichter
van al het geweld, Slobodan Milosevic, eindelijk, eindelijk de politieke
kop kostte. En de Serviërs Kosovo - want dat is in de
boedelscheiding de facto toegewezen aan de Kosovo-Albanezen.
Het geweld van etappe vijf, Macedonië, is in de strijd om de boedel
niet meer dan een vervolg van etappe vier. Tien jaar lang hebben de
Slavische Macedoniërs en de grote minderheid van Albanese
Macedoniërs bezorgd naar het noorden gekeken, wetend wat er zou
gebeuren als zij zouden toestaan dat de bal van de oorlog verder naar
het zuiden zou rollen en ook hun republiek zou overspoelen. Tien jaar
lang heeft het verstand de emoties in toom gehouden, de leiders van
beide gemeenschappen praatten, confereerden, ruzieden, ze gingen dapper
met elkaar in elke nieuwe regering zitten, deden elkaar moeizame
concessies, lieten zich niet provoceren, ze nodigden Max van der Stoel
uit, die op dertig, veertig, vijftig missies naar Macedonië
meehielp een modus vivendi te vinden waarmee zowel de Slavische
meerderheid als de Albanese minderheid zou kunnen leven.
Tot het zetje uit Kosovo kwam, in de vorm van een nieuw
'bevrijdingsleger', met manschappen en wapens, die de Kosovo-Albanezen
toch niet hadden ingeleverd en die nu op de ruggen van konvooien van
ezels over de bergen naar Macedonië kwamen, in de vorm ook van het
argument dat al die samenwerking in de afgelopen tien jaar de
Macedonische Albanezen niet heeft gebracht waarop ze recht hebben. Toen
in januari het schieten begon ging de vrede verloren. Sindsdien zijn
beide gemeeschappen onherroepelijk uit elkaar gedreven. De Albanezen
zeggen dat het glas van hun rechten na tien jaar praten nog half leeg
is, dat, nu de eerste schoten vallen, hun geduld op is en dat alleen
geweld het glas vol kan krijgen. De Slavische Macedoniërs van hun
kant zeggen dat het glas na tien jaar praten al flink vol is. En zie je
wel, zeggen ze, we hebben het altijd al gedacht: de Albanezen willen het
onderste uit de kan, hun eigen staat. Het niveau van het geweld mag nog
laag liggen, etappe vijf van de strijd om de boedel is nog maar net
begonnen en door de beiderzijdse radicalisering is een dialoog nu
onmogelijk.
Etappe zes - ook die komt nog. Misschien in Kosovo, want nog lang niet
elke Serviër is zich ervan bewust dat dat stuk boedel voor de
Serviërs voorgoed verloren is, en veel Kosovo-Albanezen vinden dat
hun stuk boedel incompleet is zonder stukjes Zuid-Servië en Noord-
Macedonië. Misschien in Bosnië, de onmogelijke republiek.
Misschien in Montenegro, waar de Montenegrijnen later dit jaar
hùn deel van de boedel opeisen. De Vijfde Balkanoorlog duurt nu
tien jaar, maar is nog lang niet voorbij.