Groot-Albanese gedachte is rijp voor
schroothoop
J.H. Sampiemon
De Britse schrijfster Rebecca
West noteerde in haar reisboek Black Lamb and Grey Falcon (1940)
dat iedere etnische groep op de Balkan op een eigen fanclub in Europa
kon rekenen. Zelf was zij geboeid geraakt door het multi-etnische
Joegoslavië en vooral door het Servische aandeel daarin.
Niet alleen hadden de Serviërs zich op eigen kracht vrijgevochten van de
eeuwenoude Ottomaanse overheersing, het Britse empire had zij aan zij
met hen gestreden tegen de Habsburgse wraaktocht na de moord op de
Oostenrijkse kroonprins in Sarajevo. In haar 'gevolg' bevond zich dan
ook naast een jonge Kroaat die zich beklaagde over de Servische
suprematie in de nieuwe staat, een oudere Kroatische voorvechter van het
pan-Slavisme die in Joegoslavië de verwezenlijking van zijn dromen
wenste te zien.
Een paar jaar na de tournee van West werd de Balkan opnieuw bezocht door
oorlog. Ditmaal kozen de geallieerden voor de partizaan Tito, die
vervolgens in Joegoslavië een eigenzinnige communistische staat op
federale grondslag vestigde. Zelfs de Albanezen, die na 1918 slechts
mondjesmaat hadden geprofiteerd van de ineenstorting van de eeuwenoude
imperia, bedacht Tito met een eigen autonome provincie: Kosovo. Dat hij
daarmee historische Servische gevoeligheden kwetste, deerde de Kroaat
Tito nauwelijks. Later zou Milosevic aan de Kosovaarse autonomie een
einde maken, wat vervolgens leidde tot jaren van passief Albanees verzet
en uiteindelijk tot gewapende rebellie en de interventie van de NAVO.
Nog begin jaren negentig hebben de verschillende fanclubs een eigen
plaatsvervangend en onbloedig oorlogje uitgevochten over de vraag wie en
wat verantwoordelijk was voor het uiteenvallen van Joegoslavië. Het
Duitse drijven naar Europese erkenning van een soeverein Kroatië
werd buiten de Bondsrepubliek als in een reflex herleid tot historische
banden tussen Kroaten en Duitsers. Van de weeromstuit vielen Britten en
Fransen terug op hun uit de Eerste Wereldoorlog overgeleverde sympathie
voor het lot van de Serviërs.
De Serviërs hebben het wel heel bont moeten maken om uiteindelijk
de Europeanen op één hoop gedreven te krijgen. Als
katalysator werkte hun schandalige behandeling van de Albanezen, een
vergeten entiteit op de etnisch rijk geschakeerde Balkan. Niet het
deerniswekkende lot van Kroaten, Bosniërs en Kroatische
Serviërs, in die volgorde, bracht de NAVO in beweging, maar de
Servische overval op Kosovo en de gedwongen exodus van de Albanese
meerderheid naar Macedonië en Albanië. Historische banden
speelden geen rol, want die waren er nauwelijks. De directe confrontatie
van het publiek via de beeldbuis met de Albanese ellende en angst voor
massa's vluchtelingen bepaalden het Atlantische besluit tot ingrijpen.
Opnieuw verschuift de sympathie en opnieuw heeft dit meer te maken met
actuele ontwikkelingen dan met historische reflexen. Servië en
rest-Joegoslavië zijn na de verkiezingsnederlaag van Milosevic
bezig zich rap om te vormen tot functionerende democratieën.
Bovendien reageert het nieuwe bewind in Belgrado met gewaardeerde
terughoudendheid op Kosovaars-Albanese strijdgroepen die in het
Servische grensgebied amok maken. Aan de andere kant van het
Joegoslavische spectrum hebben de Albanezen Europese goodwill verloren
met hun niet aflatende wraaknemingen op Servische en andere minderheden
in Kosovo. Daar is nu de guerrillastrijd in Servië en
Macedonië bijgekomen. De indruk dat subversieve groepen Albanese
Kosovaren met gewelddadige middelen sleutelen aan een etnisch gezuiverd
groot-Kosovo wint met de dag aan geloofwaardigheid.
In hoeverre de driestheid van de Kosovaarse rebellen mede een
uitvloeisel is van eerdere aankondigingen van de nieuwe Amerikaanse
regering om haar militaire aanwezigheid in Joegoslavië op termijn
te beëindigen, is onduidelijk. Maar het zou niet de eerste keer
zijn dat weifelachtigheid en vaagheid aan Westerse kant op de Balkan
kwaadwilligen stimuleerden om er nog een schep bovenop te doen. De
zwakke en inconsequente pogingen vrede te stichten in Kroatië en
Bosnië door etnische zuivering niet alleen toe te laten, maar ook
te accepteren, leidden rechtstreeks tot de tragedie van Srebrenica. In
feite geldt steeds weer het recht van de sterkste: in Kroatië, in
Bosnië en in Kosovo. Dat steeds weer een andere groep de sterkste
is, doet daar niets aan af.
Wijken voor de potentieel sterkste van dit moment, de Albanese rebellie,
zou de betrokkenheid van de internationale gemeenschap bij de Balkan
sinds het begin van de oorlogen in voormalig Joegoslavië met
terugwerkende kracht tot een farce maken. In Kroatië en Bosnië
is de status quo post geaccepteerd. In Kroatië is aan de eeuwenoude
Servische volksplanting rigoureus een einde gemaakt, in Bosnië
staan drie etnische entiteiten als bevroren tegenover elkaar. Iedere
stimulans om in deze vanouds etnisch, religieus en cultureel
veelkleurige gemeenschap de permafrost in de onderlinge relaties te
doorbreken is met de in Dayton bereikte vrede bij voorbaat weggenomen.
Wie meent dat de etnische scheiding op de Balkan natuurlijk is, gaat
voorbij aan de historische werkelijkheid waarin lokale meerderheden in
groter verband toch ook weer minderheden waren.
In Kosovo staat meer op het spel dan in Kroatië en Bosnië. Het
machtsevenwicht in Zuidoost-Europa was daar niet in het geding. Maar de
gevolgen van een uiteenvallen van Macedonië beperken zich niet tot
het voormalige Joegoslavië. Een dergelijke implosie raakt
buurlanden als Griekenland en Bulgarije en als internationale grenzen
toch niet meer worden gerespecteerd, dreigen verdergaande
verschuivingen. Het klinkt verleidelijk: geef toe aan de wens van
etnische entiteiten om er een eigen staat op na te houden, gezuiverd van
vreemde smetten. Maar afgezien dat dan nog honderdduizenden meer huis en
haard zullen moeten verlaten, een verder versplinterde Balkan zal geen
vrede kennen. Na de groot-Servische gedachte is de groot-Albanese rijp
voor de schroothoop. Aan een nieuwe fanclub is geen behoefte.
J.H. Sampiemon is commentator voor NRC Handelsblad.