Streven naar Groot-Albanië bestaat niet
Sommige waarnemers weten het
zeker: de strijd van de Albanezen in Zuid-Servië en die van de
Albanezen in Macedonië hebben ten doel een Groot-Albanië te
scheppen. Maar er bestaat nergens een noemenswaardig verlangen naar een
Groot-Albanië.
Door onze redacteur PETER MICHIELSEN
ROTTERDAM, 16 MAART. Nauwelijks zijn de Kosovo-Albanezen met behulp van
de NAVO baas in eigen huis geworden, of de Albanese gemeenschappen in
Zuid-Servië en Macedonië komen in opstand, met geweld van
'bevrijdingslegers' die in hun afkortingen naar elkaar verwijzen. En het
ligt voor de hand daar een verband in te zien.
Dat verband is er, al was het maar omdat de 'bevrijdingslegers' in Zuid-
Servië en Macedonië door extremisten van het vroegere Kosovo
Bevrijdingsleger UÇK van wapens, manschappen en geld worden
voorzien. Maar de conclusie dat er in de gebieden rond Albanië op
basis van een pan-Albanees gevoel gewerkt wordt aan de vorming van een
Groot-Albanië, is daarmee nog niet juist.
Alle buurlanden van Albanië tellen forse Albanese gemeenschappen.
Er wonen twee miljoen Albanezen in Kosovo. In Montenegro maken de
50.000 Albanezen 7 procent van de bevolking uit. In Macedonië
vormen ze met officieel 400.000 zielen een kwart van de bevolking -
zelf houden ze het op een derde. In Zuid-Servië wonen, langs de
grens met Kosovo, 80.000 Albanezen en ook Griekenland telt - naast
400.000 gastarbeiders uit Albanië - een 50.000 zielen tellende
Albanese minderheid.
Al die Albanezen delen, niet zonder reden, het gevoel dat de opsplitsing
van de Albanese natie na de twee Balkan-oorlogen en de Eerste
Wereldoorlog een groot historisch onrecht is. Als gevolg van het
oorlogsgeweld en beslissingen in verre hoofdsteden kwamen talrijke
Albanezen terecht in andere landen met de Albanezen slecht gezinde
regimes, zonder vooruitzichten op vereniging. Maar die collectieve
bitterheid geeft anno 2001 bij de Albanese minderheden in Montenegro,
Macedonië, Kosovo en Servië en bij de Albanezen in
Albanië zelf geen aanleiding tot enig streven naar een Groot-
Albanië. Veel relevanter namelijk is dat die Albanese
gemeenschappen de afgelopen eeuw uit elkaar zijn gegroeid - politiek,
cultureel, en sociaal-economisch. Daar komt nog bij dat de Albanese
cultuur, traditioneel een clan- en stammencultuur, niet het zeer
krachtige nationale zelfbewustzijn en saamhorigheidsgevoel heeft
geschapen dat bijvoorbeeld wel bestaat onder Serviërs en
Kroaten.
De sociaal-economische verschillen tussen de Albanese gemeenschappen
zijn groot: zij vooral staan een streven naar een Groot-Albanië in
de weg. De Albanezen van Montenegro zijn stevig geïntegreerd in de
Montenegrijnse samenleving. Het gaat hun goed. Onder hen zijn geen
Albanezen te vinden die ernaar verlangen binnen een Groot-Albanië
te worden geregeerd door de leiders van het chaotische, zwakke
Albanië.
Dat geldt in iets mindere mate ook voor de Macedonische Albanezen. Ze
hebben gelijk als ze zich beklagen over discriminatie van de kant van
de Slavische Macedoniërs: ze hebben geen hoger onderwijs in hun
eigen taal, ze worden in de grondwet achtergesteld bij de Slavische
landgenoten en ze worden geweerd uit overheidsfuncties. Maar die
medaille heeft ook een keerzijde. Omdat de toegang tot overheidsbanen
was afgesloten zijn de Macedonische Albanezen al decennia gedwongen hun
brood in de privé-sector te verdienen. En die privé-
sector bloeit - relatief, maar in elk geval méér dan de
overheidssector waartoe de Albanezen geen toegang kregen. Het gevolg is
dat het de Albanezen in hun privé-sector veel beter gaat dan de
Slavische Macedoniërs die in hun ambtenarenbaantjes een
hongerloontje krijgen - en véél beter dan de Albanezen in
het armenhuis Albanië. Het is alleen maar logisch dat de
Macedonische Albanezen net zomin als hun volksgenoten in Montenegro
voelen voor een Groot-Albanië waarin Tirana de dienst uitmaakt:
overheersing vanuit Tirana zou makkelijk kunnen leiden tot een
economische achteruitgang. Het Nationale Bevrijdingsleger dat nu in
Tetovo en langs de grens met Kosovo actief is, eist geen vereniging met
de Albanezen in Albanië en/of Kosovo. Het eist verbetering van de
rechten van de Albanezen binnen Macedonië zelf: hoger onderwijs in
het Albanees, het Albanees als tweede staatstaal, toegang tot
overheidsbanen, grondwettelijke gelijkstelling van Albanese en
Slavische Macedoniërs. Ook in Kosovo, waar het grootste aantal
Albanezen buiten Albanië woont, twee miljoen, gaat het de
Albanezen beduidend beter dan de Albanese Albanezen. In Kosovo bestaat
traditioneel ook een zeker cultureel superioriteitsgevoel ten aanzien
van de 'achterlijke' Albanezen in Albanië, hetgeen door de grotere
welvaart alleen maar wordt aangewakkerd. Als er een Groot-Albanië
zou komen, zou dat - volgens de Kosovo-Albanezen - toch zeker vanuit
Pristina moeten worden geregeerd, en niet vanuit Tirana. Dat evenwel
lijkt onhaalbaar, gezien de oudere bestaansrechten van Albanië en
het grotere aantal inwoners van dat land. Vandaar dat ook in Kosovo
enig pan-Albanees gevoel verre te zoeken is. Kosovo wil onafhankelijk
worden - incidentele pleidooien voor vereniging met Albanië vinden
er geen brede weerklank. Ook de Albanezen in Zuid-Servië kijken
niet naar Tirana: als ze al over een grens kijken, dan naar Kosovo, daar
willen ze bijhoren nu het op eigen benen staat.
Zelfs in Albanië is het denkbeeld van een Groot-Albanië niet
populair: daar is men vooral bang voor de Kosovo-Albanezen, die rijker
zijn en die veel noten op hun zang hebben. Dat gevoel van wrevel en
zelfs angst was tastbaar toen onmiddellijk na de val van het
steentijdsocialisme van Enver Hoxha en Ramiz Alia in het begin van de
jaren negentig de Kosovo-Albanezen in hun auto's - die in Albanië
ontbraken - massaal de grens overtrokken en al te zichtbaar Tirana
'bezetten': binnen de kortste keren morden de Albanese Albanezen over
hun 'arrogante' en rijke neven, die zich gedroegen alsof ze op het punt
stonden het hele land over te nemen, en die zich dat economisch nog
konden permitteren ook. In Tirana is men er zich zeer wel van bewust
dat Albanië kwetsbaar en dat de Albanese staat zwak en
ongeconsolideerd is. Zolang dat het geval is, zit niemand er te wachten
op vereniging met de Albanezen over de grens. En dat gevoel is
wederzijds - in alle betrokken landen.