Economie verdringt spelvreugde
Weinig sportsucces, maar wat wil je? In Nederland wordt de topsportcultuur
slechts om economische motieven nagestreefd.
Robèrt Misset
OP HET PODIUM van het Amsterdamse Nieuwe de la Mar-theater neemt cabaretier
Freek de Jonge een lange aanloop en in gedachten keert het publiek terug naar
die gedenkwaardige zomeravond in de Arena. ,,Het hoofd moet leeg zijn bij
het nemen van een strafschop'', doceert de komiek in zijn oudejaarsshow De
Gillende Keukenmeid. En droogjes: ,,Dat is de meeste voetballers toch wel
toevertrouwd.''
Zo niet de spelers van het Nederlands elftal in de zo dramatische halve
finale van het door Nederland en België georganiseerde Europees kampioenschap
tegen Italië. Maar liefst zes keer mocht Oranje een strafschop nemen,
twee keer in de reguliere speeltijd en nog eens viermaal in de noodzakelijke
serie penalty's toen het na 120 minuten 0-0 was gebleven. Vijf keer ging het
mis en het waarom valt niet te beredeneren.
Nederlandse spelers wanen zich verheven boven Italiaanse, Duitse en zelfs
Portugese antivoetballers. Maar het Nederlands elftal bewijst ook in de moeizame
kwalificatiereeks voor het WK in 2002 dat de Hollandse school al lang niet
meer als het rolmodel van de jaren zeventig fungeert. In de Europese bekertoernooien
mag alleen PSV nog meedoen aan de UEFA Cup, dat sinds de invoering van de
Champions League de tweede divisie van Europa is geworden.
Bijna wanhopig maakt het Nederlandse voetbal ruim baan voor de jeugd, nu
zelfs de subtop al naar het buitenland is verhuisd. Op een afgeroomde markt
mag de liefhebber zich verlustigen aan de Ajacieden Van der Vaart en Van der
Gun, de Groningse puber Robben en een Braziliaan met een vals Portugees paspoort
in dienst van Feyenoord. Juist deze Leonardo illustreert tegen wil en dank
hoe zeer het spelende kind in het internationale voetbal het slachtoffer is
geworden van de moderne slavenhandel.
De beelden in de Ajax-film Daar hoorden zij Engelen zingen, over de nietsontziende
jacht op talent in Afrika en het drillen van kleine kinderen die in het Ajax-systeem
moeten worden geperst, weerhouden je als vader bijna ervan om je zoon nog
te laten voetballen. Uitgerekend tijdens het eeuwfeest demonstreerde Ajax
hoe een beursgenoteerde onderneming zich van de bron heeft laten vervreemden.
De koerswijziging onder leiding van de nieuwe trainer Co Adriaanse kon wel
eens te laat zijn ingezet, want in de Arena ruikt het nog steeds niet naar
voetbal.
In scherp contrast met de teloorgang van de voetbalsport stonden de Nederlandse
successen tijdens de Olympische Spelen in Sydney. De Nederlander kan dus toch
nog winnen, orakelde het NOC*NSF, waar technisch-directeur Joop Alberda zich
bijna de status van een cultfiguur heeft aangemeten. Ruim 30 miljoen gulden
werd geïnvesteerd in de olympische missie om Nederland de topsportcultuur
te geven die het vooral om commerciële motieven nastreeft. De economische
spin-off van de successen in Sydney wordt nu vertaald in een door Philips
gesponsord zwemteam, het creëren van profhockey en het organiseren van
grote evenementen. Al geeft staatssecretaris Vliegenthart toe dat de Spelen
voor Nederland een maatje te groot zijn.
In de euforie over de Nederlandse triomftocht werd gemakshalve over het
hoofd gezien dat bijna de helft van de 25 medailles werden verzameld door
drie atleten, de zwemfenomenen Pieter van den Hoogenband en Inge de Bruijn
en de fietsende diva Leontien van Moorsel. De Nederlandse paarden deden een
duit in het zakje, de roeiers en de zeilers verzamelden eremetaal, maar andere
medailles dienden te worden gerelativeerd. Het mannenhockeyteam was al op
weg naar de uitgang, toen Duitsland zo vriendelijk was om van Engeland te
verliezen, waardoor het Nederlands elftal alsnog het goud kon ophalen. En
het brons voor de vrouwen bewees slechts dat het vrouwenhockey de status van
folklore nog niet is ontgroeid. In de atletiek is Nederland het lachertje
van Europa, in het judo ontsnapte alleen Mark Huizinga aan de malaise.
Om dan toch in te zetten op 45 medailles bij de Spelen van Athene in 2004,
zoals Alberda zich namens het NOC*NSF liet ontvallen, is slechts een voorbeeld
van misplaatst chauvinisme. Alsof alleen een bedrag van 60 miljoen gulden
het beoogde budget voor de volgende olympische cyclus garant staat voor een
nieuwe successtory. Alsof het ontwikkelen van nieuwe modellen en structuren
om het talent te laten gedijen niet voorbijgaat aan het grootste probleem
van de Nederlandse sport. Langzaam maar zeker wordt het spelende kind gewurgd
in een sportklimaat, waarin het economische belang van zijn talent het koesteren
van de pure spelvreugde allang heeft verdrongen.