U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
     
NIEUWS  | TEGENSPRAAK  | SUPPLEMENT  | AGENDA  | ARCHIEF  | ADVERTENTIES  | SERVICE 

 IK BEN EEN CELLETJE OP MEZELF
 INLEIDING
 NEGENTIG
 POLITIEK
 LITERATUUR
  DOOD

Vindt u nog steeds dat schrijvers een speciale politieke of maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben?
"Je kunt een zeer verdienstelijk kunstenaar zijn zonder een bepaalde overtuiging, maar mij boeien geëngageerde kunstenaars het meest. Uit mijn overtuiging vloeide voort dat mijn werk in dienst stond van mijn politieke idealen. Mijn eerste getuigenis daarvan was de roman Stiefmoeder aarde (1936). Ik woonde nog in Sneek toen ik eraan begon en was net bezig me in het marxisme te verdiepen. Tot mijn blijdschap ontdekte ik dat er in mijn eigen geboorteprovincie Friesland aan het eind van de negentiende eeuw belangrijke sociale bewegingen waren geweest met Domela Nieuwenhuis als leider. Dat fascineerde mij en Stiefmoeder aarde is de weerslag daarvan.''

U was pas in de twintig toen u dit epos schreef. Heeft u het nog wel eens herlezen?
"In 1975 heb ik er een een hoorspelserie van zestien delen voor de Vara van gemaakt en daarvoor moest ik het herlezen. Godverdorie, goed gedaan, dacht ik toen. Dat is nou een van die boeken waaraan ik met heel veel plezier heb gewerkt. Het was mijn tweede roman. De eerste was Rembrandt, verschenen in 1931, maar ver daarvoor had ik al enorm veel ervaring opgedaan. Tussen m'n twaalfde en m'n achttiende heb ik stapels schriften volgeschreven. Allemaal vingeroefeningen. Het ambacht had ik onder de knie: ik kon schrijven. Met Rembrandt heb ik geen enkel literair probleem gehad, wel een psychologisch: ik was te jong om hem als kunstenaar te doorgronden. Maar de beschrijvingen van Amsterdam, die voortkwamen uit mijn verlangen om daar te wonen en te werken, zijn nog altijd goed.''

Op mijn vraag of hij de titels uit zijn oeuvre kan aanwijzen die hem het dierbaarst zijn, noemt Theun de Vries als eerste de historische roman Het motet voor de kardinaal (1960). Het boek speelt in het Rome van eind vijftiende eeuw, waar een musicus uit de lage landen in verzet komt tegen de wereldse corruptie van de Borgia's. Verkapte kritiek van de toen nog communistische schrijver op de machthebbers in de Sovjet-Unie?

"Ja'', zegt De Vries, ,,zo kun je het lezen. Maar bij het schrijven kwamen er allerlei motieven in beweging: mijn visie op de natuur, op de maatschappij, op het menselijk bederf, maar ook op de zuiverheid van de kunst die zich daarboven wil verheffen. Er is eigenlijk nooit een overheersend motief. In een boek komt alles tot uiting wat er in de schrijver aanwezig is. Maar Het motet voor de kardinaal is ook een technisch hoogstandje, door de manier waarop ik de muziek erin behandeld heb. Muziek is in mijn leven steeds belangrijker geworden. Ik vind het de meest mysterieuze kunst die er bestaat.''

Als tweede favoriet noemt hij Ziet een mens! uit 1963, (later herdrukt onder de titel Vincent in Den Haag), een korte roman over Van Gogh. "Maar de grote liefde van mijn oude dag is Baron. Het gaat over een jonge toneelspeler die leerling wordt van Molière en zich ontwikkelt tot een ster, een van de grootste acteurs van de zeventiende eeuw. De eigenlijke held is Molière, met zijn grote zachtmoedigheid en menselijkheid. Hij is een vaderfiguur voor deze jongen, een nobel kunstenaarsgemoed. Kunstenaars, of ze nu muziek,beelden, schilderijen of boeken maken, hebben mij altijd gefascineerd.''

Het valt me op dat De Vries zijn meest politiek gekleurde romans, zoals Het meisje met het rode haar (1956) over de verzetsstrijdster Hannie Schaft en Februari (1962), een driedelig epos over de februaristaking van 1941 tegen de jodenvervolgingen, niet noemt.

"Het meisje met het rode haar is, na de herdruk in 1977, verfilmd en toen is het boek weer erg goed gaan lopen. Ik vond het een heel mooi gemaakte film, maar ik heb tegen Ben Verbong, de regisseur gezegd: je laat Hannie Schaft te veel als individuele terroriste optreden, terwijl ze onderdeel was van een communistische verzetsgroep. Er wordt in de film weliswaar een keer een illegaal nummer van De Waarheid getoond, maar verder wordt dat niet duidelijk en dat is jammer.

"Februari vind ik nog steeds een heel interessant boek, waar ik veel studie en energie in heb gestopt. Ik heb er nog zo één: 1848, ook een trilogie. Er is een enorme hoeveelheid materiaal in die boeken verwerkt en daarom zijn ze mij dierbaar. Maar ze geven niet helemaal de persoonlijkheid Theun de Vries weer, ze drukken niet uit wat er in mijn ziel zit.

"Mijn werk is voor een deel sociaal-realistisch te noemen, maar veel andere elementen spelen er ook een rol in. Het voornaamste is dat ik altijd een verteller ben geweest. Dat is een tijd lang in Nederland niet zo gewaardeerd. Van schrijvers werd verwacht dat ze diepe waarheden ontdekken en de mens psychologisch verkennen. Dat deed ik ook natuurlijk. Maar toch: de vertellers werden naar het tweede plan geschoven. Desondanks geloof ik nog steeds dat het onderliggende principe van alle grote literatuur het sprookje is. Als je begint met: er was eens, dan spitsen alle mensen hun oren. Ze willen een verhaal horen. Ik ben groot geworden met verhalen en ik kan ook niet anders dan verhalen vertellen. En dat is heerlijk.

"Februari is een documentaire roman: gebouwd op interviews met arbeiders die aan die staking hebben deelgenomen. Ik had een enorm dossier, dat ik aan uitgeverij Pegasus gegeven heb. Er zaten wel zestig interviews in met alle mogelijke mensen. Maar het is zoekgeraakt, waarschijnlijk weggegooid. Dat gaat me nog steeds aan het hart. Het had nu in het IISG (Internationaal Institituut voor Sociale Geschiedenis) moeten liggen. Er ligt daar wel het een en ander van mijn archief, maar het meeste heb ik aan het Letterkundig Museum gegeven. Stapels en stapels, eigenlijk veel te veel. Al mijn correspondentie tot ongeveer 1975 is daar nu : brieven van Marsman, Dirk Coster, Greshoff, Vestdijk, Nijhoff, van Friese schrijvers als Fedde Schurer en Douwe Tamminga en van nog heel veel anderen.''

Met welke Nederlandse schrijvers voelt u zich het meest verwant?
"Ik heb steeds meer het gevoel gekregen dat ik altijd een celletje op mezelf ben geweest. Ik heb met verschillende groepen contacten gehad: de Marsman- groep, de Gemeenschap-groep. Na de oorlog had ik te maken met mensen die in het verzet hadden gezeten: Van Randwijk, Nijhoff, Hoornik. Met Vestdijk heb ik veel contact gehad, maar hij was ook een cel op zichzelf. Een tijd lang was ik erg goed met hem, maar hij wilde niet dat ik hem politiek beïnvloedde en dat probeerde ik wel. Zeker in de oorlog en ook nog vlak erna. Ruzie hebben we niet gehad, maar hij heeft zich van mij afgekeerd. Later zijn we weer bij elkaar gekomen en toen hebben we geen woord over politiek gewisseld. Hij vond dat ik een aanhanger was van de dictatuur. In feite dateert mijn weerzin tegen het communisme al uit de jaren zestig. Het lag mij in wezen niet. Ik denk dat dat komt door mijn innerlijke tegenstrijdigheid: ik heb een neiging tot solidariteit met andere mensen, maar ook tot individualisme.''

Wat deed u met die solidariteit, met uw politieke hartstocht, toen u eenmaal uit de CPN was?
"Niet veel. Maar dat was niet zo erg, want de hartstocht op dat gebied was uitgewerkt. Alhoewel ik nog steeds een leerling van de oude Marx ben. Ik heb dan wel een aantal ideeën van mij geworpen, bijvoorbeeld het idee dat het proletariaat onherroepelijk en noodzakelijk aan de macht zou moeten komen, maar een aantal van mijn marxistische opvattingen is nooit helemaal verdwenen.

"Dat geldt ook voor wat ik van Spinoza heb meegekregen Ik heb uit eerbied een monografie, een filmscenario en twee hoorspelen aan hem gewijd. Van Spinoza leerde ik gelijkmoedig te zijn in tegenslag, hij gaf mij een positieve visie op het menselijk bestaan. Door hem erkende ik de noodzakelijkheid van het vrijheidsbeginsel. Innerlijke vrijheid, wel te verstaan.''

NRC Webpagina's
25 april 1997

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl) APRIL 1997