|
DE HELD VAN KINSHASA
|
"Achteraf
ben ik blij dat de film niet gewoon in de jaren zeventig is gemaakt."
In 1974 vertrok hij naar Zaïre om een film te maken over Black
Woodstock, een muziekmanifestatie in de marge van het wereldtitelgevecht
boksen zwaargewicht tussen Muhammad Ali en George Foreman. In 1997 won
hij een Oscar voor nog steeds dezelfde film, zij het dat die inmiddels
over een ander onderwerp ging. In When We Were Kings, die woensdag in
Amsterdam zijn Nederlandse première beleefde, speelt de muziek
nog maar een bijrol. Het is een ode geworden aan Muhammad Ali in 1974 -
tierend verdediger van zwarte rechten en de identiteit van zwarte
Amerikanen.
Gast heeft het zwaarvergulde beeldje naar Amsterdam meegenomen, in een
juten zak, want tegen zulk gewicht is geen koffer bestand. Met de
energie van iemand die weet dat hij nu moet toeslaan om meer dan twee
decennia gesappel om te buigen tot een voorspoedige carrière,
wordt hij niet moe over When We Were Kings en zijn ontstaansgeschiedenis
te vertellen. Gretig zit hij op een punt van de bank en praat zo
jachtig, dat hij regelmatig buiten adem raakt.
,,Ik ben al sinds 1971 documentaire-maker, en het is altijd moeilijk
geweest om de eindjes aan elkaar te knopen. Nu ben ik veilig, mijn leven
is veranderd. Niet alleen kan ik mijn auto nu in een garage parkeren,
maar ik kan ook mijn volgende project uitkiezen, en financiering van de
film ligt op me te wachten. Ongelofelijk toch? Eergisteren nog werd ik
gebeld door Aretha Franklin. Of ik een film over Jesse Jackson wilde
maken. Ik wilde eerst niet geloven dat ze het echt was.''
Van Dreamworks, de nieuwe studio van Steven Spielberg, hebben ze ook al
gebeld. ,,De studio's in Hollywood hebben plotseling weer vertrouwen
gekregen in de documentaire. Niet alleen worden documentaires in de VS
weer in bioscopen uitgebracht, maar ze hebben ook een veel langer leven
als video dan speelfilms''.
Dit zeer Amerikaanse verhaal, from rags to riches, begint in 1974. Don
King, organisator van bokswedstrijden, weet George Foreman (26), de
somberogende beuker en wereldkampioen zwaargewicht, te verleiden tot een
gevecht om de titel tegen Muhammad Ali (32). Ali, al wat oud voor een
prof-bokser, is het enfant terrible van de Amerikaanse bokswereld en lid
van de zwarte Nation of Islam. Eerder verloor hij zijn titel omdat hij
had geweigerd zich als dienstplichtige naar de slagvelden van Vietnam te
laten sturen.
Don King belooft beide boksers ieder vijf miljoen dollar, die hij niet
heeft. President Mobutu van Zaïre - dezelfde die een dezer dagen
door rebellen uit de hoofdstad Kinshasa zal worden verdreven - is bereid
tien miljoen voor te schieten. Drie procent van de jaarlijkse
staatsbegroting van Zaïre besteedt Mobutu aan het binnenhalen van
het gevecht Foreman-Ali - er zorg voor dragend dat de baten van de
onderneming hem persoonlijk zullen toevallen.
In de kelders van het stadion, waar het gevecht zal plaatsvinden, is het
bloed van de massa-executies ternauwernood weggespoten. De dictator is
mede aan de macht dankzij de afdeling smerige zaakjes van de Amerikaanse
geheime dienst CIA, die hem als nuttig tegenwicht ziet tegen
marxistische neigingen in de buurlanden.
Aan Don King en de zijnen zijn zulke details niet besteed, en aan Ali al
helemaal niet. Het zijn de dagen van zwart radicalisme. De ideologische
implicaties van het gevecht in Kinshasa staan de organisatoren helder
voor ogen: voor dit hoogtepunt in het leven van de zwarte gemeenschap
van Amerika gaan de meest prominente vertegenwoordigers van die
gemeenschap terug naar hun roots in Afrika. Het moet een manifestatie
van Amerikaanse zwarte trots worden, op het continent van herkomst.
Dit is iets geheel nieuws, zoals Spike Lee in de film benadrukt. Nu is
'African Americans' een alleszins correcte aanduiding voor zwarte
Amerikanen, maar in 1974 was een zwarte Amerikaan een 'Afrikaan' noemen
nog een regelrechte belediging. Je hoort Ali in de film in 1974
regelmatig het woord 'negro' (neger) gebruiken, dat nu weer juist
politiek-incorrect is.
Niet alleen de vechters gaan naar Zaïre, ook het puikje van zwarte
Amerikaanse musici: James Brown (I'm black and I'm proud), de
blues-legende BB King, Miriam Makeba. Het moet in Kinshasa een zwarte
pendant van het legendarische popfestival Woodstock worden. En over
Black Woodstock moet een bioscoopfilm worden gemaakt, die niet alleen
het concert laat zien, maar ook aantoont dat de wortels van de
Amerikaanse soul en blues in de Afrikaanse volksmuziek liggen.
Leon Gast is in 1974 een 37-jarige ex-fotograaf, die moeizaam de eerste
schreden op het pad van de film zet. Na heel veel tv-commercials heeft
hij in 1972 zijn eerste documentaire verwezenlijkt: All things latin,
over salsa-muziek in New York en de achtergronden daarvan. Hoewel niet
zwart, ziet Gast zichzelf als dé man om deze muziekfilm te maken.
,,Toevallig hoorde ik welke (overigens blanke) impresario met de
organisatie was belast'', vertelt hij. ,,Dus ik erheen, met mijn
projector en mijn films, want we spreken hier over de dagen van
vóór de video''. Hij krijgt de job.
|
NRC Webpagina's
19 april 1997
|
Bovenkant pagina |