F I L M V O O R A F :
Iedereen is bang om dood te gaan
KESTER FRERIKS
Jos Stelling is een
filmregisseur met de plastische visie van een schilder. In een interview
in deze krant in 1995 zei hij over zijn verfilming van het middeleeuwse
toneelstuk Mariken van Nieumeghen: "Met Mariken heb ik
geprobeerd een middeleeuwse sfeer op te roepen, maar het uiterste - de
ziel - ontbrak. Ik heb er door leren schilderen, maar een schilderij heb
ik niet gemaakt."
Dat zijn opmerkelijke woorden voor een filmregisseur die kennelijk
dramatische lijn en ontwikkeling van minder belang vindt dan barokke
'schildering'. In 1975 maakte de Utrechtse regisseur een bewerking van
een ander middeleeuws drama, Elckerlijc. Als bron daarvoor dient
de anonieme, 15e eeuwse moraliteit waarin Elckerlijc, dat 'iedereen'
betekent, de dood wordt aangezegd. Tevergeefs zoekt hij redding en
verlossing bij familie en deugden, zoals Kennissen, Cracht, Schoonheyt,
om uiteindelijk toch naar de hemel te worden geleid. Niets helpt de arme
man die ten dode is opgeschreven. Vooral de gesprekken tussen de
smekende Elckerlijc en de afwerende verwanten en kennissen is dramatisch
prachtig. Een toonbeeld van hoe mensen, als het erop aankomt, niet
thuisgeven om anderen te redden. Iedereen is bang zelf dood te gaan. Dat
is, in diepere betekenis, de moraliteit, de zedenschets van
Elckerlijc.
Schilderen met beelden, dat wil Stelling. De film begint zelfs met een
schilder die de kop van een man neerzet en zijn ogen uitbeeldt en
waarschuwt, dat niemand wil kijken. Hij schildert oren en er is niemand
die wil luisteren. Vervolgens ontvouwt zich op de zware, symfonisch
getinte muziek van Ernest Bresser een heftig middeleeuws drama,
voornamelijk gefilmd in het Gravensteen en de St. Baafsabdij in Gent.
Stelling heeft een hang naar volks aangezette effecten. Evenals in
Mariken ontbeert Elckerlijc een strakke, dramatische
structuur. We kunnen vooral denken aan Huizinga's befaamde
openingsregels van Herfsttij der Middeleeuwen waarin hij stelt
dat in geen tijd als de middeleeuwen tegenstellingen zo heftig zijn, het
zwart zo grondeloos en het religieuze blauw zo smetteloos.
Stelling geniet in het buitenland meer bekendheid dan in Nederland. Zijn
voorkeur voor het boertige en burleske ligt elders misschien goed, er
kleven toch bezwaren aan. Al die, overigens raak getypeerde,
middeleeuwse aardappelkoppen komen wel erg nabij. Het is of Stelling die
scènes van groter belang en grotere betekenis acht dan het andere
dat ook bij film hoort: subtiliteit, psychologische overtuigingskracht,
inleving. Bovendien heeft hij de rollen omgedraaid: zijn Elckerlijc is
niet de eenvoudige man, maar de personificatie van de brute moordenaar.
De boodschap is duidelijk: in iedereen schuilt een killer. Het
begint ermee dat Elckerlijc een wagen steelt, vervolgens doodt hij een
man en legt hem in het bed van een kroelse vrouw. Het door haar begeerde
gerollebol in het stro krijgt zo wel een heel bloederige kleur. En zo
gaat het verder in een groteske maat van zedenloosheid en wangedrag. De
15e eeuwse moraal is geheel komen te vervallen. De kern daarvan is dat
iedereen doodgaat. In de visie van Stelling komt de misdadiger voor de
val. Hij toont een drama waarin het kwade wordt gestraft. Maar de
middeleeuwse Elckerlijc is niet kwaad, daarom komt de dood voor hem zo
hard aan.
Aan platte scènes met veel piskijkerij, vreten en zuipen,
gekletter met messen, rollende ogen, zelfs met een tamelijk
anachronistische guillotine erin, is geen gebrek. Visueel is Stellings
uitbeelding van de donkere middeleeuwen niet zonder belang. Je kunt erin
meegaan, je er misschien door laten bedwelmen. Het probleem blijft
echter dat het handelingsverloop te karig is om Stellings hang naar
uitbundige plastiek te rechtvaardigen. Je zou willen dat al het vertoon
ook zijn noodzakelijke tegenkant kent, de stilte, het innerlijke
inzicht, 'ziel' desnoods. Dan zou het een reliëf krijgen door het
ander.
Elckerlijc (Jos Stelling, NL, 1976), zaterdag, Ned.1, 23.16-0.46u.