|
|
|
Zie ook:
Heel gewoon (25 aug. 1998)
Artikelen over het regeerakkoord De Parade van
Paars
|
Mevrouw de Voorzitter, Europese samenwerking en binnenlands beleid zijn nauw met elkaar vervlochten. Op een groot aantal terreinen is Europa de natuurlijke omgeving waarin wij onze ambities trachten te verwezenlijken. Alleen al vanwege de steeds groter wordende onderlinge afhankelijkheid is Europese samenwerking van essentieel belang, of het nu gaat om duurzame economische ontwikkeling, sociaal en fiscaal beleid, het voorkomen en bestrijden van criminaliteit of onze plaats in de wereld. Niet ontkend kan worden dat juist het Europese niveau in de beleving van de burger vaak erg ver weg is. De afstand is groot, de verdeling van verantwoordelijkheden is niet altijd helder en de soberheid, die ons zo na aan het hart ligt, is niet altijd voldoende merkbaar aanwezig. Juist omdat onze toekomst in Europa ligt, vragen deze constateringen onze bijzondere aandacht. De Europese integratie is een proces dat nog steeds volop in beweging is. In de komende periode staan de huidige en toekomstige leden van de Unie gezamenlijk voor de opgave de dynamiek van dit proces vast te houden. Eenvoudig zal dat niet zijn. Gevestigde posities zullen immers niet altijd gehandhaafd kunnen blijven. Het spanningsveld tussen verbreding en verdieping plaatst een aantal lastige vragen nog scherper op de voorgrond. Wat kunnen lidstaten het best zelf doen en wat kunnen zij het best gezamenlijk doen? Voor het antwoord op deze vraag moet steeds worden nagegaan welke onderwerpen eenheid of afstemming van beleid vereisen of welke juist aan het eigen beleid van de lidstaten voorbehouden moeten blijven. Subsidiariteit betekent het maken van keuzes. Leidraad voor de regering is dat het beleid zo dicht mogelijk bij de burger dient te worden voorbereid en uitgevoerd. Juist door niet alle onderwerpen naar Europa te brengen, brengen wij - hoe paradoxaal dat ook klinkt - Europa dichter bij de burger. Ook voor Europa geldt dat overheden, met inbegrip van de Europese instituties, zich betrokken moeten voelen bij de burgers en dat burgers zich geïnteresseerd en belanghebbend moeten weten bij het bestuur. De democratische controle moet ontegenzeggelijk nog beter vorm en inhoud krijgen. De regering ziet het als haar taak blijvend een constructieve bijdrage te leveren aan de vormgeving van het Europa van morgen. Een Europa met gemeenschappelijke belangen en gedeelde verantwoordelijkheden; een open, veilig en ongedeeld Europa dat economisch vitaler, ecologisch duurzamer en sociaal stabieler zal zijn. Voor de burger wordt de invoering van de euro zonder twijfel het meest tastbare bewijs van de Europese integratie. Niet voor niets luidt de slagzin in de huidige voorlichtingscampagne: "De euro wordt van ons allemaal". De Economische en Monetaire Unie is het kader voor ons nationale beleid. In de afgelopen tien jaar is de politieke kaart van Europa zeer ingrijpend veranderd. Het is nu mogelijk ook andere Europese landen te laten delen in de voordelen en verantwoordelijkheden die zijn verbonden aan het proces van Europese eenwording. De onderhandelingen over uitbreiding van de Europese Unie met Midden- en Oost-Europese landen staan de komende periode hoog op de politieke agenda. Nederland ondersteunt die uitbreiding uit volle overtuiging. Van groot belang daarvoor is de spoedige ratificatie door alle lidstaten van het Verdrag van Amsterdam. Zowel de toekomstige lidstaten alsook de Europese Unie en de huidige lidstaten zullen zich grondig moeten voorbereiden op het Europa van morgen. Institutionele hervormingen zijn nodig, maar aanpassing van het landbouwbeleid, het structuurbeleid en het financiële kader is evenzeer vereist; doelmatigheid, slagvaardigheid en een rechtvaardige verdeling van lasten zijn hier de trefwoorden. Het Verdrag van Amsterdam vergroot de mogelijkheid Europa ook internationaal een belangrijker rol te doen vervullen. Helaas wordt deze mogelijkheid nog onvoldoende benut. De regering zal - met ambitie en realiteitszin - zich ervoor inzetten dat het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid verder inhoud krijgt, bij voorkeur in goede samenwerking met de Verenigde Staten. Onze democratische rechtstaat wordt geschraagd door gedeelde waarden en normen, in wederzijds respect tussen burgers. Persoonlijke integriteit, rechtmatig eigendom van goederen en veilige toegankelijkheid van de publieke ruimte behoren te worden gewaarborgd. Schendingen van deze waarborgen dienen - binnen het kader van onze rechtsstaat - consequent te worden tegengegaan. De staat is geen zedenmeester. Deze vaststelling mag de overheid er niet van weerhouden zelf waarden en normen uit te dragen, en er anderen op aan te spreken. Gemeenschapszin en burgerzin zijn waarden van vitale betekenis. Burgers hebben recht op de zekerheid dat de overheid hen steunt en beschermt wanneer het erop aankomt, doch dienen, wanneer nodig en mogelijk, ook zelf hun verantwoordelijkheid te nemen. De overheid heeft een bijzondere, maar geen exclusieve verantwoordelijkheid voor veiligheid. Veiligheid gaat ons allen aan. De ingezette en aanvullende verbeteringen zijn erop gericht Nederland veiliger de 21ste eeuw te doen ingaan. Een bron van ernstige zorg blijft het geweld op straat. De regering zal erop inzetten dat het geweld op straat met kracht wordt aangepakt en teruggedrongen. De straat moet, waar dat nog onvoldoende het geval is, worden teruggegeven aan de bewoners. Van groot belang is de politieorganisatie. De politieorganisatie zal beter worden toegerust om haar werk te kunnen doen, onder andere door een opvoering van de sterkte van het uitvoerend apparaat. De politieorganisatie zal transparanter worden en beter worden aangestuurd, zowel landelijk als regionaal. Veiligheid vraagt om consequente rechtshandhaving, maar ook, daarnaast en daaraan voorafgaand, om preventieve maatregelen. Vooral het voorkomen van jeugdcriminaliteit is een prioriteit van de eerste orde. Met het grootste deel van de jeugd gaat het gelukkig goed. Maar er zijn ook probleemjongeren, zowel onder autochtonen als onder allochtonen. Een beperkt deel van de allochtone jongeren in ons land is verantwoordelijk voor een relatief hoog aandeel in de jeugdcriminaliteit. Ook hierop is het antwoord: wat niet mag zal niet worden toegestaan. Intussen blijft voorkomen van criminaliteit beter dan genezen. Mensen kunnen daaraan ook zelf bijdragen. De afgelopen tijd is reeds een groot aantal initiatieven genomen om de veiligheid te verbeteren; lokaal, regionaal en landelijk. Lokale veiligheidsplannen, burgerinitiatieven, samenwerkingsverbanden met het bedrijfsleven, integraal veiligheidsbeleid, versterking van de organisatie tot het bestrijden van rampen, uitbreiding van het politieapparaat: dit alles zal onverminderd worden voortgezet. Juist op het vlak van de preventie kunnen de burgers belangrijke bijdragen leveren en behoren zij op het nemen van hun verantwoordelijkheid te worden aangesproken. In wijken en buurten, rondom het eigen huis en op school kan nog veel worden gedaan om de veiligheid te vergroten. Een snelle en effectieve afdoening van delicten in de justitiële keten is van het grootste belang. Rechterlijke beslissingen tot vrijheidsbeneming dienen prompt ten uitvoer te worden gelegd. In de afgelopen kabinetsperiode is het cellentekort en in samenhang daarmee het aantal heenzendingen sterk teruggebracht. Op andere terreinen, vooral inzake de jeugd- en TBS-inrichtingen, is nog veel te doen. De regering streeft ernaar daarin in deze periode verder verbetering te brengen, in de wetenschap dat de druk voorlopig nog hoog zal blijven. Het strafrechtelijk sanctiestelsel zal op onderdelen worden heroverwogen, in aanmerking nemend de mogelijkheid van alternatieven. |
NRC Webpagina's
25 augustus 1998
|
Bovenkant pagina |