Straatgeweld
NIEUWS | TEGENSPRAAK | SUPPLEMENT | AGENDA | ARCHIEF | ADVERTENTIES | SERVICE 





STRAATGEWELD
HET KOMT NOOIT UIT DE LUCHT VALLEN
GEMELD EN GETELD
LAW & ORDER
MEDIA
PREVENTIE
OPVOEDING
PSYCHE
MINDERHEDEN
GEVALLEN VAN GEWELD
TELEVISIE
RECLAME
ASPECTEN VAN GEWELD
IN DE KUNST
PER COMPUTER
ONDERZOEK
ORGANISATIES
PLATFORM



Overzicht eerdere
afleveringen Profiel

Preventie

Een wirwar van projecten

Flip Schrameijer

Preventie staat centraal in het overheidsbeleid tot bestrijding van geweld en criminaliteit. Aan projecten geen gebrek. Maar de resultaten zijn soms teleurstellend.

PREVENTIE IS EEN BEGRIP uit de geneeskunde dat op allerlei terreinen wordt toegepast en ook centraal staat in het criminaliteitsbeleid van de overheid. De Commissie-Van Montfrans koos in 1994 in haar rapport Met de neus op de feiten, dat nog steeds aan dit beleid ten grondslag ligt, voor preventie als belangrijkste strijdmiddel tegen criminaliteit.

Op het eerste gezicht bestaat er een keuze tussen preventie en repressie, maar eigenlijk gaat de analogie met 'voorkomen of genezen' nauwelijks op. Bij 'zinloos' geweld, beroving, verkrachting, afpersing, dreiging en intimidatie valt er meestal weinig te genezen en is het voorkómen daarvan dus de belangrijkste optie. Repressieve maatregelen staan daarom nagenoeg geheel in het teken van preventie: verhoging van de pakkans moet de afweging van potentiële daders - tussen risico en winst - beïnvloeden, snel en consequent straffen moet herhaling ontmoedigen en verscherpt toezicht op straat dient ook vooral de preventie.

De straffen en maatregelen waartoe jeugdigen worden veroordeeld, hebben ook een sterk preventief karakter, aangezien het jeugdstrafrecht in de eerste plaats is gericht op 'het belang van het kind'. Dit betekent dat pedagogische en resocialiserende doelstellingen nagenoeg altijd voorrang krijgen boven doelen als beveiliging van de samenleving en vergelding. Vandaar bijvoorbeeld dat taakstraffen (leer- en werkstraffen) steeds meer in de plaats komen van vrijheidsstraffen.

Daarnaast wordt de laatste jaren steeds meer preventie bedreven in de oorspronkelijke betekenis: pogingen om de oorzaken van crimineel gedrag weg te nemen. Wat die oorzaken precies zijn is een vraag voor de criminologie, maar daar is men het hooguit over de grote lijnen eens. Ruwweg gezegd heeft de klassieke strain-theory (de spanning tussen aspiraties en reële maatschappelijke kansen) plaatsgemaakt voor de sociale integratietheorie dat criminaliteitsrisico's het grootst zijn onder degenen die het minst cultureel en sociaal zijn geïntegreerd.

Waarbij de strain-theorie nog wel geldt voor laaggeschoolden met geringe maatschappelijke kansen, onder wie veel allochtonen. En ook de integratietheorie kent uitzonderingen: bijvoorbeeld goed geïntegreerde Turken die in familieverband in drugs handelen. Hoe subtieler de theorie en hoe meer toegespitst op bepaalde categorieën delinquenten, hoe verder de consensus onder criminologen te zoeken is.

Het resultaat is dat voornamelijk de meest globale criminologische inzichten in preventiebeleid worden vertaald. Een groot deel van dit beleid wordt in het kader van het Grote-Stedenbeleid uitgevoerd, waarin immers wordt gewerkt aan belangrijke oorzaken als werkloosheid, gebrekkige integratie van minderheden, verloederde buurten en achterstanden in het onderwijs.

Daarnaast wordt in alle grotere steden ook criminaliteitsbeleid gevoerd dat specifiek op de jeugd is gericht. Vorig jaar liepen er bijvoorbeeld in Amsterdam circa 75 'Jeugd- en Veiligheidsprojecten' (voor zo'n twaalf miljoen gulden) waarvan tweederde gericht was op het voorkomen van maatschappelijke uitval van kwetsbare jongeren. Zogenoemde 'hangjongeren' en andere meer en minder duidelijk gedefinieerde risicogroepen worden onder meer met sport en spel, buurt-, clubhuis- en straathoekwerk bij gemeenschappelijke activiteiten betrokken.

Andere projecten richten zich op jeugdigen die dreigen bij het onderwijs uit te vallen of de aansluiting bij de arbeidsmarkt te missen; vooral in dat laatste wordt fors geïnvesteerd. Een minderheid van de projecten bemoeit zich met jeugdigen die al met de politie in aanraking zijn gekomen. Meestal bestaat er weinig zicht op de methodieken die hierbij worden toegepast. Scherpe evaluatie zal hier nog het kaf van het koren moeten scheiden.

Andere algemene maatregelen richten zich op gezinnen en de opvoeding, omdat de meeste jeugdige delinquenten thuis op z'n minst worden verwaarloosd. Een betrekkelijk recent en controversieel voorstel om in achterstandswijken te trachten alle ouders van kinderen boven de vier jaar onder zekere drang opvoedingsondersteuning te bieden, gaat hierin het verst.

Dergelijke globale inspanningen, die overlappen met algemeen sociaal en jeugdbeleid leggen beslag op een groot deel van de extra middelen voor de preventie van jeugdcriminaliteit. De laatste tijd verschuift de aandacht echter naar identificatie van risicogroepen en vroegtijdige interventie, al moet daar nog wel op worden gestudeerd. Het gaat daarbij vooral om de harde kern, zo'n 2 procent van de jeugd die veel verschillende, waaronder zeer zware delicten pleegt en die van delinquentie een levenswijze of een carrière heeft gemaakt. Afhankelijk van de definitie (een veelvoud van die 2 procent wordt ook wel geschat) is de harde kern verantwoordelijk voor 50 tot 75 procent van alle jeugdcriminaliteit. Dit extreme aandeel is schrikbarend, maar onderstreept tegelijk het even indrukwekkende rendement dat met succesvolle preventie onder deze groep te behalen valt.

De preventieve werking van justitiële opvang- en behandelinrichtingen en taakstraffen voor deze diehards is teleurstellend. Zo worden ze lang niet allemaal gepakt; hoe professioneler de delinquent, hoe geringer de pakkans. Voorts blijkt maar liefst ruim 80 procent van alle jeugdigen binnen een jaar na ontslag uit een inrichting opnieuw een delict te plegen en moeten we vrezen dat de harde kern vaker en ernstiger recidiveert.

Hierin is verbetering te verwachten als al toegepaste en verder te ontwikkelen behandel- en begeleidingsprogramma's veel breder worden ingevoerd, zowel binnen de jeugdinrichtingen als na ontslag. Het eerste gebeurt al, maar in een tergend traag tempo, mede omdat in deze centraal en bureaucratisch door justitie aangestuurde sector een ingrijpende reorganisatie gaande is. Het tweede komt hier en daar aarzelend op gang, maar krijgt - deels wegens diezelfde reorganisatie - nog onvoldoende prioriteit.

Verder is het de kunst om jongens die groot risico lopen dat ze in de toekomst tot de harde kern van criminelen zullen behoren, al vroeg te identificeren en hen daarvoor met doordachte interventies te behoeden. De Commissie-Van Montfrans heeft voorstellen gedaan om veel beter te letten op de zogenoemde '12-minners' die per definitie buiten de werking van het jeugdstrafrecht vallen. De politie houdt hen scherper in de gaten en meldt vergrijpen standaard aan de Raden voor Kinderbescherming, waarop huisbezoek en zo nodig hulp en andere maatregelen kunnen volgen. Vijf jaar na 'Van Montfrans' begint deze systematische aandacht weliswaar op gang te komen, maar het is de vraag hoe onder deze grote groep boefjes degenen met de ernstigste risico's kunnen worden onderscheiden en vervolgens wat dan de geëigende interventies zijn. De eerder genoemde criminologische inzichten schieten tekort en zijn te globaal om door te dringen tot het niveau van het individuele kind en zijn gezin.

Gelukkig zijn ontwikkelingspsychologen en kinderpsychiaters zich ook met ontstaan en preventie van jeugddelinquentie gaan bemoeien, waardoor een heel nieuwe dimensie aan de tot dusver bestaande kennis is toegevoegd. Het ziet ernaar uit dat deze nieuwe inzichten nauwkeurige en vroegtijdige identificatie van deze risicojongeren en ook effectieve interventies mogelijk maken. Hoe veelbelovend deze laatste richting ook is, de jeugdcriminaliteit is urgent genoeg om alle preventieve inspanningen gelijktijdig aan te scherpen en krachtig door te zetten.

Dr. F. Schrameijer is socioloog en auteur van 'Volharding beloond', over de opvang van jeugdige delinquenten met een psychische stoornissen.

NRC Webpagina's
10 FEBRUARI 2000


   Bovenkant pagina


NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl) FEBRUARI 2000