NIEUWS | TEGENSPRAAK | SUPPLEMENT | AGENDA | ARCHIEF | ADVERTENTIES | SERVICE 




Overzicht eerdere
afleveringen


 BOMMEL
 MET UW WELNEMEN
 MARTEN TOONDER
 PERSONAGES
 BOMMELDINGEN
 OEUVRE
 BOVENSTE TIEN
 INTERVIEWS
 DICHTBUNDEL
 KOOKBOEK
 BEGRIPPEN

De Bovenste Tien: Een keuze uit 177 verhalen

Pieter Steinz
Recensent Pieter Steinz koos de tien 'beste' Bommelverhalen uit de 43 literaire reuzenpockets die sinds 1967 bij De Bezige Bij zijn verschenen. De verhalen zijn voorzien van een 'Marten Verzeichnis' (MV-nummer).

Niet alle avonturen van Tom Poes en heer Bommel zijn in de grootscheepse heruitgave van De Bezige Bij opgenomen. Naar verluidt vond Toonder de verhalen vóór 1954 (MV 62, De doffe doffer) te kinderachtig. Die eerste schifting is gerespecteerd, al is het jammer van strips als Horror de Ademloze (Tom Poes en heer Bommel raken in de ban van een beeldverhaal) en Het vereeuwen (waarin heer Bommel teruggaat naar de Middeleeuwen).

Voor het overige hoopt de recensent dat 'de heer O.B.B. te R.' hetzelfde over de onderstaande 'Bovenste Tien' zal zeggen als over een bundeling van Bewogen aanhalingen die enkele jaren geleden verscheen: 'Met grote zorg is hier een willekeurige greep gedaan in de ranke teelt van letteren die jaar in, jaar uit over de lezers is heengestort.' En: 'Deze bloemlezing stijgt als een geurige liaan op uit de ruiker der Nederlandse literatuur.'

De muzenis ('MV 68, verschenen in 1955, opgenomen in Verzin toch eens een list')

De eeuwige strijd tussen de hogere kunst en het grote geld verbeeld in een fabel waarin naast de markies de Canteclaer en de vrije kunstenaar Terpen Tijn ook de muze Polyhymnia een rol speelt. Solliciterend op een advertentie ('Kunstzinnig heer zoekt beschaafde muze v.g.g.v.') sluit Polly met heer Bommel een contract om de Unvollendete van de grote dichter Wladimir Waaizak af te maken. De muze blijkt een lastige horzel, en nadat heer Bommel vergeefs de opdracht heeft uitbesteed aan een reclameschrijvende ex-dichter, is het de inspiratie van Tom Poes die hem moet redden. De voltooide regels van Waaizaks 'Des dichters waarde' blijken naar een begraven schat te leiden - verdiend met het schrijven van waspoedercampagnes. De muze verdwijnt boos 'met vals snaargerinkel' en de markies spreekt bij de eenvoudige doch voedzame maaltijd de moraal uit: 'Zo wordt al het schone vergrofd tot aards slijk.'

De Zwarte Zwadderneel (MV 75, opgenomen in 'Grofstoffelijke trillingen')

Met zijn sombere blik en zijn vreugdeloze kledingkeuze is Zwadke Kornelisz, steevast gekastijd door zeer plaatselijke regenbuitjes, de tegenpool van Lieven Brekel uit De liefdadiger (zie aldaar). Maar zijn optreden is even ontwrichtend. Alle pleziertjes in het leven moeten worden gebannen, want die leiden tot 'ijdelheid en lage lust', 'winderigheid en hovaardij'. De ontknoping van het verhaal (Tom Poes ontmaskert Kornelisz als de Zwarte Zwadderneel, en hij vertrekt met zijn paraplu tussen de benen) stelt niet veel voor, maar soms is character net zo waardevol als plot. Met de boetepredikende Zwadderneel bespotte Toonder anno 1957 niet alleen de hypocrisie van het calvinisme en de onzinnigheid van een theocratie, maar schiep hij ook een spreekwoordelijke figuur (die nog vele verhalen meekon). Zoals een 'nurks' een onaangenaam mens is, zo is voor ware fans een 'zwarte zwadderneel' een eeuwige somberaar.

Het overdoen (MV 78, verschenen in 1957/'58, opgenomen in 'Altijd dezelfde')

De vondst van een door Vader Tijd verloren kalender van het vorige jaar biedt heer Bommel de mogelijkheid terug te gaan in de tijd en gedane zaken te keren. Maar, zoals de kalendergrijsaard hem van tijd tot tijd toeroept: 'Overdoen is dubbel leed.' Iedere poging van heer Bommel eindigt in een zwartere bladzij. Het onverhulde moralisme ('men hoeft niet naar het verleden terug te gaan om fouten goed te maken, daar is het heden voor') doet niets af aan de opwindende aankleding van een van Toonders favoriete thema's: de onherroepelijkheid van tijd en geschiedenis. Zeven jaar later zou Toonder hierop variëren met De killers, waarin heer Bommel kennismaakt met twee cowboys die gespecialiseerd zijn in het doden van tijd die anders zinloos gebruikt zou worden.

De Bommellegende (MV 90, opgenomen in 'Mijn eigen eenzame weg')

Iedereen heeft één favoriet Bommelverhaal, en De Bommellegende (1960) is het mijne. Omdat heer Bommel last begint te krijgen van 'een zekere traagheid in het denken' is hij de ideale proefpersoon voor Professor Sickbocks experimenten met de betrekkelijkheid van tijd. Als de Professor zijn tijd achteruit heeft laten lopen, is hij in staat klaarheid te scheppen in een raadselachtige voorspelling op een oud papier dat hem in het begin van het verhaal overhandigd is. De praktische en Einsteiniaanse consequenties van het tijdreizen doen de lezer duizelen, maar Tom Poes denkt na 200 plaatjes te weten hoe de vork in de steel zit - wat hem op een compliment van Sickbock komt te staan: 'Ei, ei, ge zijt een slim ventje'.

De bovenbazen (MV 104, opgenomen in 'Geld speelt geen rol')

De duit die hij wint door een weddenschap met Tom Poes maakt Heer Bommel zo rijk dat hij automatisch toetreedt tot de Bovenste Tien, een club van met hun initialen aangesproken grootindustriëlen die het wereldkapitaal onder elkaar verdelen ('als jij mij nu een kwart van de petroleum geeft, krijg jij alle fietsen'). Maar de zakelijke instelling van OBB verschilt nogal van die van de andere bovenbazen; met een van breinbaas Kwetal geleend perpetuum mobile (een 'futvoeder') brengt hij het Energie Syndicaat in gevaar, terwijl hij met nog meer 'ragfijn spel' de soliumwinning saboteert om het ecosysteem van Pee Pastinakel van de ondergang te redden. Vanaf de eerste zin ('Het is in de wereld ongelijk verdeeld; sommige lieden hebben niets en andere hebben alles') ontrolt De bovenbazen (1963/'64) zich als een briljante satire op het ongebreidelde kapitalisme en de cultuur van fusies en overnames. De sigaren rokende directeur Amos W. Steinhacker ('zeg maar AWS; noem me geen meneer!') en zijn secretaris Steenbreek zouden in vele andere verhalen terugkeren, wanneer er groot geld op het spel stond.

De liefdadiger (MV 106, verschenen in 1963, opgenomen in 'Een groot denkraam')

'Kwiske sibi proksimos', declameert Joost op een avond bij volle maan; 'bij de zevenboom in het Savelbos-/ zijn vannacht de Brekels los./ Wie een ring ziet om de maan, moet niet naar de Brekels gaan.' Heer Bommel doet dat wel, en komt terug uit het bos met Lieven Brekel, een goedlachs mannetje met vlinderstrik en bolhoed die - jaren voor president Bush - de lichtpuntjes in het leven zoekt, en - jaren voor Joop van den Ende - gespecialiseerd is in vrijetijdsbesteding ('We blijven lachen'). Maar Brekels lunaparken, weekeindritten, candid camera-televisieprogramma's, luchtdichte (en niet te openen) verpakkingen doen heer Bommel en zijn medeburgers het lachen al gauw vergaan. Voordat Rommeldam wegzinkt in files en ruzie dwingen Heer Bommel en Tom Poes de 'liefdadiger' tot de aftocht - door hem te laten meedoen aan alle ongein die hij zelf verzonnen heeft.

De pasmunt (MV 111, opgenomen in 'Een eenvoudige doch voedzame maaltijd')
Zoals de Lucky Luke-strips op hun best zijn met de Daltons erbij, zo fonkelen de Bommelverhalen met extra kracht als magister Hocus P. Pas zijn opwachting maakt. 'De markt voor alruinwortels en pentagrammen is aan het verlopen, maar hier ligt een nieuw terrein braak', luidt zijn credo, en dus komt hij telkens met een nieuw plan om Rommeldam in zijn macht te krijgen. Als het niet lukt met snoepgoed (De dropslaven) of met seks (De trullenhoedster), dan speelt hij wel in op het verlangen naar spectaculaire reiservaringen (De wilde wagen). In De pasmunt (1965) verstrekt Hocus Pas als een drugsdealer in spe gratis 'pasmunten' aan de burgers van Rommeldam. De bijzondere geldstukken wekken hebzucht en persoonsveranderingen op: Joost wordt onbeschoft, buurman markies De Canteclaer van Barneveldt schoolt zich om tot struikrover en ambtenaar Dorknoper laat zich corrumperen. Gewoon geld speelt geen rol meer, en het is uiteindelijk aan de valsemunterspraktijken van Super en Hieper te danken dat de wet van Gresham ('bad money drives out good money') het leven in Rommeldam niet ontwricht.

De wisselschat (MV 112, opgenomen in 'Hoe vreselijk is dit alles')

Een ei van een camelon, de wortel van een wilde geun, drie delen metaallook, zeven kalmaten, een kwart parduin voor de verharding - en klaar is de wisselschat die Kwetal als dank voor een zakkammetje voor heer Bommel maakt. 'Als ik het goed begrepen heb, is een schat voor de een dit en voor de ander dat', peinst de dwerg met het kleine denkraam. En dus hangt de inhoud van de telkens weer versleepte kist af van degeen die het deksel ervan opendoet: een Oosterse prinses (Joost), goudstukken (Super en Hieper), drank (Wal Rus), contrabande (Dorknoper). Een kluchtig avontuur (uit 1965) van superieure eenvoud, zonder dubbele bodems, bij uitstek geschikt om de allerjongste lezertjes klaar te stomen voor de Grote Verhalen van het Marten Toonder-oeuvre.

Het platmaken (MV 128, opgenomen in 'Een groot denkraam')

Deze variatie op De gezichtenhandel (MV 93, waarin de Rommeldammers hun gezicht verliezen door contact met de mysterieuze Plamoen) is een van Toonders vele commentaren op de Nederlandse volksaard. De bewoners van het schiereiland Prol, 'wars van dikdoenerij of opgesmukte manieren', exporteren hun rauwe zwammen naar de bewoonde wereld. Het voedsel is niet zonder gevaar: prolzwammen verschrompelen de ikkerik en maken dikdoeners plat - overigens tot groot genoegen van de met een eeuwig minderwaardigheidscomplex opgezadelde Pastuiven Verkwil. Iedereen die denkt dat hij meer is dan een ander eindigt flinterdun, en alleen bree kan zorgen voor genezing. Toonders studie naar het 'Prolse denken' dateert van 1969, de hoogtijdagen van de democratisering, en bevat misschien wel de oudste literaire vermelding van Neerlands lijfspreuk 'Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg' (strook 6.660).

De toekomer (MV 162, opgenomen in 'Dit gaat te ver')
Een beproefd komisch procédé in stripverhalen is het ten tonele voeren van karakters uit andere strips; zo maakten de makers van Asterix de schipbreuk van drie piraten uit Roodbaard tot een terugkerende grap. Vanaf de jaren zeventig nam Toonder een aantal keer zijn toevlucht tot Joris Goedbloed, de meester-oplichter uit de Pandastrip van zijn eigen studio's. In De vergelder (1984) doet hij als Sjors Bigbus zaken met een gestolen uitvinding die 'de echte en innerlijke waarde van álles' in geld omzet; in De toekomer (1978/'79) maakt hij handig gebruik van een circusgarderobe om heer Bommel als inspecteur Eerhart, hoofdambtenaar Kreukniet, speurder Bonafiet, student Quaatbloet en baron de Malpertus te beschermen tegen een krakersfamilie (mevrouw Troggel en haar zoons Tier en Luur). Dynamisch en perfect gedetailleerd getekend, en met mooie gastrollen van doctorandus Zielknijper en Commissaris Bas.

NRC Webpagina's
2 april 1998

   Bovenkant pagina


NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl) APRIL 1998