Sharons onmogelijke opdracht
De Israëlische bevolking
verwacht dat hun nieuwe premier, Ariel Sharon, een einde maakt aan de
Palestijnse opstand. Het is een haast onmogelijke opgave.
Door onze redacteur CAROLIEN ROELANTS
ROTTERDAM, 7 MAART. Met ingang van vanmiddag is de rechtse nationalist
Ariel Sharon premier van Israël, met de nationale veiligheid als
prioriteit. De Likudleider staat voor een bijna onmogelijke opgave.
Zijn bevolking verwacht van hem een antwoord op de Palestijnse opstand,
die zich de afgelopen vijf maanden tot een kleine oorlog heeft
ontwikkeld. Zijn werktuig om een oplossing te vinden is een kabinet dat
hij een regering van nationale eenheid noemt, maar dat er een van
nationale onenigheid is. Elke militaire maatregel die hij neemt tegen de
Palestijnen, die als underdog worden gezien, zal in de
buitenwereld als agressie worden begroet. De intifada heeft zich de
laatste weken als terreurcampagne ontpopt, en moslimextremistische
Palestijnse groepen hebben verdere aanslagen aangekondigd om premier
Sharon te begroeten. De Israëliërs hebben geen enkele reden te
twijfelen aan hun beloften, en ze voelen zich machteloos en in
verwarring. De Palestijnse leider, Yasser Arafat, van de zomer in Camp
David nog vredespartner en bijna in het bezit van een Palestijnse staat
met een deel van Jeruzalem als hoofdstad, is voor hen weer de vijand
van vroeger. Het hoofd van de militaire inlichtingendienst, generaal-
majoor Amos Malka, zei gisteren dat Arafat en zijn bestuur het
terrorisme hun zegen geven - en Malka staat niet alleen in deze
mening. Stafchef Shaul Mofaz heeft het Palestijnse bestuur gebrandmerkt
als "terroristische entiteit". Hoe dan ook heeft het Palestijnse
leiderschap de laatste aanslag, zondag in Netanya (vier doden onder wie
de dader), niet veroordeeld, en dat is de Israëliërs
niet ontgaan.
In verkiezingstaal is het niet moeilijk de Palestijnse opstand neer te
slaan. Leger en politie moeten met zwaarder materieel harder optreden
dan onder premier Barak met zijn vredesplannen geoorloofd was, ongeacht
slachtoffers en schade onder burgers. "Er is maar één
manier om vrede te bereiken", zei recentelijk de nieuwe, ultrarechtse
minister van Nationale Infrastructuur, Avigdor Lieberman. "Door sterk te
zijn, hard te zijn. Als ze terreur en oorlog willen, geven we ze terreur
en oorlog." Lieberman heeft eerder ook bepleit, zo nodig, Iran, Egypte
en Libanon te bombarderen. En de nieuwe minister van Binnenlandse
Veiligheid, Uzi Landau (Likud), zei gisteren "dat we de strijd moeten
verplaatsen naar het gebied van de tegenstander". "Yasser Arafat moet
begrijpen dat er een prijs moet worden betaald voor het geweld."
Een enkeling heeft bepleit om de gebieden die de Palestijnen nu onder
hun controle hebben weer te bezetten, maar dat wordt in het algemeen als
onrealistisch gezien. Maar militaire operaties tot binnen het gebied
waar de Palestijnen krachtens het akkoord van Oslo (1993) de volledige
verantwoordelijkheid hebben, inclusief de veiligheid, worden wèl
mogelijk geacht. Dit zou moeten worden gecombineerd met aanhoudende
economische druk, om het Palestijnse leiderschap tot medewerking te
dwingen dan wel ten val te brengen. Meer en meer wordt in Israël
gedacht dat met een andere Palestijnse leider - wie het ook moge zijn -
misschien beter zaken kan worden gedaan.
De werkelijkheid is weerbarstiger. De huidige, volgens Sharon en
medestanders veel te voorzichtige, militaire en economische maatregelen
hebben de gevoelens jegens de Israëliërs onder de Palestijnen
alleen verhard. De economische misère is groot, de stemming
opstandig. Er is geen enkele aanwijzing dat verscherping van het
Israëlische optreden resultaten zal opleveren. Er is trouwens
evenmin een aanwijzing dat Arafats bestuur wankelt, gaf gisteren ook
generaal Malka toe. En kan premier Sharon het zich permitteren zijn
verkiezingstaal waar te maken? Zijn kabinet, van ultra-rechts tot en
met de centrum-linkse Arbeidspartij, is het nergens over eens behalve
dat harder tegen de Palestijnen moet worden opgetreden. Maar hoeveel
harder? Daarover is men het weer volstrekt oneens. Zo hard als Lieberman
en Landau? De nieuwe minister van Defensie, Ben Eliëzer van de
Arbeidspartij, staat wel dichter bij Sharon dan bij zijn eigen ex-
partijleider Ehud Barak, maar denkt niet in termen van extreem-rechts.
En zijn partijgenoot Shimon Peres, terug als minister van Buitenlandse
Zaken om de buitenwereld Israël te verkopen (hoewel hij een paar
maanden geleden nog publiekelijk zijn afkeer uitte van een regering met
Sharon), maakt zich onmogelijk als het Akkoord van Oslo te veel geweld
wordt aangedaan. Voor 'Oslo' kreeg hij samen met de later vermoorde
premier Rabin en Arafat de Nobelprijs voor de Vrede.
Een extra complicerende factor is dat de belangrijke Amerikaanse
bondgenoot allereerst het steeds overmoediger Irak opnieuw wil
isoleren, met name in de regio. Dat betekent dat Washington zeer
behoedzaam moet manoeuvreren waar het Israël betreft. Arabische
leiders kunnen het zich tegenover hun pro-Palestijnse onderdanen niet
permitteren zich met een onverdund pro-Israëlisch Washington te
encanailleren. Saddam Hussein, die het in woord en daad opneemt voor de
Palestijnen, is erg populair onder de Arabische burgers. Sharon zal
daarom niet zonder meer op Amerikaanse steun kunnen rekenen. President
George W. Bush is niet de soulmate die Sharon in hem zag.
Een volksopstand neerslaan, dat kan alleen op de wijze van wijlen de
Syrische president Hafez al-Assad of van Saddam Hussein: met massaal,
volstrekt willekeurig, intimiderend geweld. Voor de Palestijnse opstand
is uiteindelijk geen andere oplossing dan het vredesoverleg te
hervatten. Maar dat zal wel een volgende regering worden.