Palestijnse vluchtelingen moeten terug
kunnen
Mouin Rabbani
Vaak wordt vergeten dat de
vestiging van de staat Israël het gevolg was van resolutie 181 die
door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 29 november 1947
werd aangenomen.
In resolutie 273 van 11 mei 1949 werd het VN- lidmaatschap van Israël afhankelijk gesteld van Israëls
onvoorwaardelijke aanvaarding van het VN-Handvest en van de belofte
VN-resoluties betreffende het Arabisch-Israëlische conflict te
respecteren. Eén daarvan was resolutie 194 uit 1948. Volgens deze
uitspraak hebben Palestijnse vluchtelingen het recht "naar hun huizen
terug te keren", en het recht op 'compensatie' van 'verlies of schade
aan eigendommen'. Sinds deze resolutie werd aangenomen, is ze elk jaar
door een overweldigende meerderheid van de wereldorganisatie bevestigd.
Normaal gesproken zou een discussie in de VN over resolutie 194 zich
beperken tot de stelling dat Israël van de VN moet worden
uitgesloten omdat het land al meer dan een halve eeuw lang willens en
wetens de voorwaarden voor zijn lidmaatschap met voeten treedt, waarna
de vraag zou rijzen welke maatregelen de internationale gemeenschap moet
nemen om te garanderen dat Israël haar verplichtingen nakomt. Maar
in de gegeven situatie wordt sterke internationale druk op de
Palestijnse leiders uitgeoefend om de geldigheid en toepasselijkheid van
een volgens internationaal recht bindende resolutie officieel te
ontkennen, onder het voorwendsel dat de vrede in het Midden-Oosten erbij
gebaat zou zijn als miljoenen Palestijnen voorgoed tot ballingschap
worden veroordeeld.
De juridische consequenties in het geval de huidige Palestijnse leiders
of de voorgestelde Palestijnse staat inderdaad alle vluchtelingen in de
kou laten staan, zijn onduidelijk, want het recht op terugkeer en
schadeloosstelling geldt in eerste instantie voor afzonderlijke
personen. Maar wel staat vast dat het opgeven van de rechten van de
vluchtelingen dezelfde gevolgen zal hebben voor een Arabisch-
Israëlische vreedzame samenleving als de verwoesting van de Al-
Aksa-moskee voor het wederzijds begrip tussen moslims en joden.
Palestijnse vluchtelingen zijn geen natuurverschijnsel. Zoals mede door
vooraanstaande Israëlische wetenschappers is vastgesteld, zijn ze
met opzet in het leven geroepen, in een van de meest succesvolle
gevallen van etnische zuivering. Het plan om een joodse staat te
vestigen in het Arabische Palestina - om 'Palestina net zo joods te
maken als Engeland Engels is', zoals zionistenleider Chaim Weizmann het
in Versailles na afloop van de Eerste Wereldoorlog formuleerde, - kon
alleen verwezenlijkt worden door de inheemse Palestijnse bevolking te
verwijderen.
De historische bronnen laten geen ruimte voor twijfel: ongeveer 90
procent van alle Palestijnen die woonden in het gebied dat de staat
Israël zou worden, werd gedurende de Arabisch-Israelische oorlog
van 1948 met geweld verdreven of richting ballingschap geterroriseerd.
Het was de welbewuste strategie van de zionistische leiders, die met
ongekende wreedheid door de strijdkrachten werd uitgevoerd. Wijlen
Menachem Begin, de vroegere premier van Israël, noteerde trots in
zijn memoires dat het bloedbad van april 1948 onder 254 mannen, vrouwen
en kinderen in het dorp Deir Yasin bij Jeruzalem (codenaam 'Operatie
Eenheid' omdat alle zionistische facties eraan deelnamen) met opzet was
aangericht om de Palestijnen angst aan te jagen en massaal op de vlucht
te doen slaan. In Haifa, Jaffa en andere kuststeden werden Palestijnen
in zee gegooid, terwijl hun landgenoten in Beersheba en elders de
woestijn in werden gejaagd.
Het eerste Israëlische parlement onderstreepte nog eens de opzet
van de operatie door snel een serie wetten aan te nemen, waardoor de
terugkeer van de vluchtelingen kon worden verhinderd, en al hun
bezittingen konden worden geconfisqueerd. Honderden leeggemaakte dorpen
- de overgrote meerderheid van alle dorpen - werden met de grond gelijk
gemaakt.
Ook al hecht men geloof aan de Israëlische propaganda die het doet
voorkomen alsof de verantwoordelijkheid voor het vluchtelingenvraagstuk
bij de Arabische staten en/of de vluchtelingen zelf berust, dan nog doet
dat niets af aan de geldigheid van VN-resolutie 194 en andere
internationale wetten waarin het recht van gevluchte burgers op
repatriëring en schadeloosstelling absoluut en onvervreemdbaar
wordt genoemd.
Zo hebben in het voormalige Joegoslavië veel leden van de
verschillende bevolkingsgroepen hun huis verlaten, vaak vrijwillig of
als gevolg van onwettige militaire operaties van hun eigen partij. Toch
beweert niemand dat deze vluchtelingen hun rechten hebben verspeeld
omdat ze uit angst zijn gevlucht, of in navolging van goedbedoelde
adviezen tijdelijk verhuisden in plaats van gedwongen te worden
verdreven. Ook vindt niemand dat hun rechten hun wegens het misdadige
gedrag van hun leiders voorgoed moeten worden ontnomen. Integendeel.
De stelling dat Israël domweg geen ruimte heeft voor enkele
miljoenen Palestijnse vluchtelingen is al even belachelijk. De joodse
staat heeft nog onlangs ruimte gevonden voor meer dan een miljoen
immigranten uit de voormalige Sovjet-Unie en zou het dubbele aantal
Amerikaanse joden ook nu met open armen ontvangen.
Het vraagstuk van de Palestijnse vluchtelingen komt erop neer dat een
19de- eeuws rassenstelsel in het Midden-Oosten van de 21ste eeuw moet
worden gehandhaafd. Israël wil de Palestijnen niet omdat ze niet-
joods zijn. Het land weigert hun internationaal erkende rechten te
erkennen, en zelfs zijn historische verantwoordelijkheid voor hun lijden
te accepteren, omdat het per se een staat van uitsluitend joden wil
blijven en vasthoudt aan de ideologische geldigheid van zijn variant van
apartheid. Voor iedereen met één joodse grootouder, waar
hij ook vandaan komt, is door het Israëlisch recht het Israelisch
staatsburgerschap automatisch gegarandeerd, terwijl een in Palestina
geboren en later verdreven Palestijn tot permanente ballingschap wordt
veroordeeld door datzelfde recht - dat onder extreme omstandigheden een
Palestijn een toeristenvisum voor zijn eigen land gunt.
Wie voorstelt het vraagstuk op te lossen met een officiële
ongeldigheidsverklaring van de rechten van Palestijnse vluchtelingen, of
met de tekstuele spitsvondigheden die Bill Clinton en Dennis Ross in de
laatste dagen van hun ambtstermijn opperen, speelt met vuur. De
ontkenning van de rechten en aanspraken van Palestijnse vluchtelingen
heeft al tot een halve eeuw van conflicten geleid. Nog zo'n ontkenning
in het kader van een vredesakkoord zal miljoenen vluchtelingen op slag
veranderen in verklaarde tegenstanders van de vrede, en zal resulteren
in een explosie.
Volgens de cijfers van de VN kan de gemiddelde vluchteling na zeven
jaar terug naar zijn eigen huis of zich elders vestigen. In het geval
van de Palestijnen - van wie naar schatting 75 procent vluchteling is en
waarvan het merendeel bovendien statenloos is - komt het erop neer dat
men als vluchteling wordt geboren en als vluchteling sterft. Zolang die
situatie voortduurt, zal geen vrede komen in het Midden-Oosten, en zeker
geen veiligheid voor Israël.
Het is de vraag of alle Palestijnse vluchtelingen terug willen naar hun
vroegere of voorvaderlijke huis als de kans zich voordoet. Maar juist
door de ontkenning van dit recht is het voor elk een heilig moeten
geworden. Palestijnse activisten en wetenschappers die zich inzetten
voor de rechten van hun volk, hebben praktische ideeën voorgesteld
die niet alleen tegemoet komen aan de behoeften van de vluchtelingen,
maar ook aan die van Israël en de Arabische gastlanden, en dus
bevorderlijk zijn voor vrede in de regio. Maar zolang Israël niet
duidelijk en uitdrukkelijk zijn verantwoordelijkheid voor het scheppen
van het vluchtelingenprobleem en het daaruit voortvloeiende leed erkent,
hebben al die voorstellen geen schijn van kans. En zolang Israël
weigert het onrecht te erkennen, zullen zij die onrechtvaardig zijn
behandeld weigeren Israël te erkennen.
De Palestijnse vluchtelingen stellen hun eisen aan een staat die in de
afgelopen vijftig jaar en zeker de laatste jaren herstelbetaling tot een
exacte wetenschap hebben verheven. In dat kader is het niet meer dan
juist dat Israël aan dezelfde normen wordt gehouden die het
stelselmatig van anderen eist, en dat een uitdrukkelijke erkenning van
de feiten door Israël de basis moet vormen voor zinvolle
onderhandelingen die tot een rechtvaardige en duurzame regeling leiden.
Mouin Rabbani is directeur van het Palestijns-Amerikaanse
Onderzoekscentrum in Ramallah, en is de zoon van Palestijnse
vluchtelingen uit Haifa.