Wankele brug over de Noordzee
Door onze redacteur MENNO TAMMINGA
AMSTERDAM, 8 JUNI KLM praat met British Airways over een mogelijke fusie. Het heet dat fusies
van Nederlandse bedrijven met Britse succesvol zijn, in tegenstelling tot
die met Duitse, maar is dat ook zo?
. Botert het echt zo goed tussen Britse en Nederlandse bedrijven? De conventionele
wijsheid wil dat 'wij' prima met hen kunnen samenwerken.
Wij spreken onze talen (lees: Engels), zijn internationaal georiënteerd,
maar niet zo chauvinistisch dat wij andere landslui domineren en in het Nederlandse
bedrijfsleven lopen regelmatig gedreven entrepreneurs rond die zich aangetrokken
voelen tot de kapitalistische Angelsaksische ondernemerscultuur.
Of denken zakenlieden zo goed met Britten overweg te kunnen, omdat zij
de verhalen kennen van de mislukkingen met Duitse ondernemingen? Zo rigide,
dominant, zo provinciaals ook wel. Hoogovens zag een fusie met een Duits staalbedrijf
in de jaren zeventig mislukken, en ging vorig jaar met British Steel in zee.
Fokker ging eerst de boot in met zijn Duitse partner VFW, later met Dasa.
De nieuwste combine, tussen de oer-Hollandse Rabobank en de Duitse DG Bank
kent al rap startproblemen.
Maar kunnen Engelsen en Nederlanders ook samen lachen? Hoe is koperdraad
uitgevonden? Door twee Hollanders die om een cent vochten. Engelse humor.
Het woord 'dutch' heeft in het Engels iets neerbuigends, een adjectief voor
schraperigheid. Een dutch treat is geen Hollandse lekkernij, maar een etentje
waarbij ieder voor zichzelf afrekent.
De zalmroze zakenkrant Financial Times besprak gisteren de kans van slagen
van de prille samenwerkingsbesprekingen van luchtvaartmaatschappijen KLM en
British Airways. De krant wees op Brits-Nederlandse bedrijfscombinaties met
een goede track record (financiële voorgeschiedenis) zoals Shell, Unilever,
Reed Elsevier.
Reed Elsevier succesvol? Als je het net verschenen boek Onder uitgevers
van R. Vermeulen en P. de Wit, twee journalisten van het Algemeen Dagblad,
mag geloven hebben de Britse en Nederlandse topmanagers van de uitgever jarenlang
weinig anders gedaan dan elkaar de tent uit vechten. Totdat het pleit vorig
jaar werd beslist ten faveure van een Britse topman, die in een nieuwe structuur
met een eenhoofdige leiding gewoon de baas is.
Dat was in de jaren daarvoor, toen de uitgever twee covoorzitters had,
een Nederlander en een Brit, wel anders. De communicatie verliep op een gegeven
moment alleen nog maar langs nationale lijnen: de Nederlandse directeuren
praatten uitsluitend met hun Nederlandse commissarissen en de Britse met hun
eigen directors.
En vervolgens was er een verlammende patstelling, die zich van tijd tot
tijd ontlaadde in het gedwongen of spontante vertrek van topmanagers, die
steevast een gouden handdruk van twee jaar salaris, pensioenpremies en wat
kleinigheden meekregen. Door de jaren heen moet dat tussen 25 en 30 miljoen
gulden hebben gekost.
Afgezien van de zakelijke verschillen van inzicht waren er ook typische
cultuurproblemen. Nederlanders misten subtiele verwijzingen, bijvoorbeeld
naar het duidelijke verschil in sociale klasse bij hun Britse partner. Voor
de Nederlanders was het niet zo vanzelfsprekend dat sommige getalenteerde
managers vanwege hun afkomst niet geschikt waren voor een toppositie. De vrijgevigheid
van de Britse partner voor culturele high brow evenementen, zoals de Tate
Gallery en de opera, stoorde de Elseviertop dusdanig dat zij van lieverlee
maar het Concertgebouw gingen sponsoren. Onder het motto: als jullie niet
willen bezuinigen op overbodige kosten, doen wij het ook niet.
Reed Elsevier is misschien niet maatgevend voor het vermogen tot Brits-Nederlandse
samenwerking, maar is wel een waarschuwing. Aan de pluskant staan succesvolle
ondernemingen als automatiseringsbedrijf CMG. Aan de minkant zijn er spectaculaire
miskopen: vrachtwagenfabrikant Daf kocht met Leyland de molensteen om zijn
nek. ING verspeelde een miljard gulden met een mislukte overname (verzekeraar
Victory).
De twee traditionele voorbeelden van een perfect fit stammen, letterlijk,
uit de vorige eeuw: energiebedrijf Koninklijke Shell (1905) en de gigant in
voedings-, ijs- en persoonlijke-verzorgingsproducten Unilever (1930).
Zij hielden elk twee hoofdkantoren, twee aparte beursnoteringen, twee bedrijven
met een gezamenlijk bestuur en een organisatiestructuur die noopt tot veelvuldig
vergaderen en op en neer vliegen.
Of werden het ook successen omdat publieke percepties en zogeheten cultuurverschillen
decennia geleden geen overwegende rol speelden? Koninklijke Olie was de meerderheidspartner,
Shell was de junior, maar het concern nam het schelpenlogo van Shell en kreeg
een Engelse roepnaam.
Tussen de plussen en de minnen resteert de categorie onbeslist: Corus,
de fusie van staalbedrijven Hoogovens en British Steel. Net als nu bij KLM,
zorgde de aankondiging van de fusieplannen voor een spectaculaire koersstijging
van de aandelen van Hoogovens. Kennelijk zat er toch meer waarde in het bedrijf
dan de beleggers dachten. En net als bij KLM is Hoogovens de duidelijke junior
partner, die conform de ijzeren traditie dat een fusie niet mag beginnen met
winnaars en verliezers de eerste bestuursvoorzitter mocht leveren. Al is vastgelegd
dat zijn opvolger een Brit zal zijn.
Corus merkte direct na de fusie dat cultuurproblemen niet te vermijden
zijn. In IJmuiden werd kortstondig gestaakt tegen sluitingsplannen van de
afdeling die zogeheten lange producten maakt. Een van de gevoeligheden was
de nieuwe overlegstructuur, of beter gezegd: het gevoel van gebrek aan serieus
overleg.
En bijna een eeuw na de formatie van de Koninklijke Shell gaan ook hele
simpele dingen mis. Een enquête onder het personeel naar hun beleving
van de fusie leverde veel meer Britse dan Nederlandse reacties op. Hoe dat
kwam? De vragenlijst was alleen in het Engels verspreid.