BSE-crisis heeft de consument wakker geschud
J.H. Sampiemon
Het was begin jaren zestig een
mooi streven. De Europese bevolking zou geen honger meer lijden en de
Europese boer zou loon naar werken krijgen. Zo luidden de doelstellingen
van de per 30 juli 1962 begonnen communautaire agrarische politiek (CAP) van de Europese Economische Gemeenschap. De CAP was naast het
beheer van kolen en staal het meest communautaire stuk wetgeving dat de
Gemeenschap in jaren zou produceren.
Net als bij de introductie van de euro het geval is, ging het om een poging de aangesloten landen minder
afhankelijk te maken van het grote buitenland, landbouwexporteurs als
Noord-Amerika en Argentinië. Het verenigde Europa diende een hoge
graad van agrarische zelfvoorziening te bereiken. Dat zou de politieke
stabiliteit van de aangesloten landen alleen maar ten goede komen,
dankzij gevulde magen en tevreden boeren.
In de praktijk is het meer en meer gegaan om het tevreden houden van de
boeren. Met de magen kwam het in orde dankzij de snelle verhoging van de
productiviteit in de agrarische sector en de hogere welstand van de
Europese bevolking. Uiteindelijk hielden beide elkaar niet in evenwicht.
De consument kon het allemaal niet meer verwerken en er ontstonden
melkplassen, boter- en vleesbergen - waarvan een deel met hulp van veel
subsidie buiten de Gemeenschap moest worden afgezet. De 'tucht van de
markt' werkte niet doordat de prijzen in een aantal sectoren
beleidsmatig op hoog niveau werden gehouden. Marathonvergaderingen van
de Europese ministers van Landbouw waren regel en kwamen consequent uit
op een politieke prijsstelling. De groene lobby (toen had groen een
andere betekenis dan tegenwoordig) zat mee aan tafel. De consument
murmureerde niet. Het vergelijkend onderzoek naar auto's, televisies,
stofzuigers en koelkasten trok meer belangstelling dan kwaliteit en
prijs van het voedselpakket.
Er valt geen rechte lijn te trekken tussen de CAP en de BSE-crisis. De
gekkekoeienziekte ontwikkelde zich tot een epidemie in het Verenigd
Koninkrijk, een late toetreder tot de Gemeenschap en bovendien een land
dat al sinds het einde van de negentiende eeuw zijn landbouw had
gesaneerd. "Ik wil mijn geld terug", riep Margaret Thatcher haar
Europese collega's toe, waarmee zij wilde zeggen dat de Britten niet
meebetaalden aan wat zij zagen als het inlopen van een continentale
achterstand. Maar de beschermende haag die in de voorgaande decennia om
de Europese landbouw was opgetrokken, bepaalde toch mee de beleidssfeer
toen in de jaren negentig bleek hoezeer in het verenigde Europa het
toezicht op de veevoederbranche en op de slachterij had gefaald.
Het is de opzet van de landbouwsector die medeverantwoordelijk is. De
tijd van de kleine boer, zelfvoorzienend binnen een kringloop die
gelijke tred hield met de seizoenen, is lang voorbij. Banken financieren
het agrarische bedrijf. Voederbedrijven zijn meer dan een schakel in de
productieketen. Beide hebben belang bij expansie van de agro-industrie.
Terwijl de consument nog de romantische notie koesterde van gras- en
hooivretend vee, hooguit in de winter aangevuld met wat zo stemmig
krachtvoer heette, was de sector al jaren eerder verslaafd geraakt aan
alles wat maar in het veevoer gerecycled kon worden. Afval van
slachterij en industrie vond zonder enige scrupule zijn weg naar de
magen der herkauwers. Het verhaal is inmiddels bekend. Kannibalisme
infecteerde het vee met een vernietigende vijand. De mens, aan het eind
van de voedselketen, dreigt het volgende slachtoffer te worden.
Waarom heeft het, na de eerste tekenen eind jaren tachtig dat er iets
mis was, zo lang geduurd voordat er werd ingegrepen? Dat is een vraag
waarop vermoedelijk een meervoudig antwoord bestaat. Maar de nauwe
relatie tussen lobby en bestuur, Europees en nationaal, was een factor
van betekenis. In de zomer van 1988, schrijft The Wall Street
Journal ( WSJ) deze week, verbood het Verenigd Koninkrijk veevoer
waarin de resten van koeien waren verwerkt. De Britse export van
diermeel en van levend vee duurde de volgende acht jaar voort, omdanks
waarschuwingen van sommige ambtenaren dat op die manier de verbreiding
van BSE in de wereld werd bevorderd. Ook het continent liet zich niet
onbetuigd. Afgelopen maand meldde Koeweit volgens de WSJ een verdacht
BSE-geval in een drie jaar oude melkkoe afkomstig uit een niet nader
genoemd Europees land. Noord- en Zuid-Amerika, delen van Afrika,
Turkije, Rusland, Thailand, Australië en Nieuw Zeeland hebben alle
verdacht diermeel en levend vee uit Europa ingevoerd.
De omslag voltrekt zich intussen snel. De Europese consument is wakker
geschud. Tientallen jaren lang was hij het zwijgende sluitstuk van de
Europese voedselvoorziening. Nu loopt hij in drommen weg bij de
vleesstands in de supermarkten. De Fransen wantrouwen hun geliefde
biefstuk, de Duitsers bekijken met afgrijzen hun eens onmisbare worst.
Spaanse stierenvechters werpen de hun toekomende trofee, de staart van
het gedode dier, verre van zich. Cynici preken gemoedsrust, zoals altijd
wanneer er iets is misgegaan. Zij hebben een argument: het kwaad is
allang geschied. Alleen de jongste kinderen, zou men zeggen, kunnen de
besmetting nog ontwijken. Maar dan moet het wel om heel wat meer gaan
dan draadjesvlees en boterhammenbeleg. De koe is toeleverancier aan meer
dan wat bij de slager te koop is.
In een rede voor de Bondsdag vorige week formuleerde kanselier
Schröder het als volgt: "Het BSE-vraagstuk heeft een Europese
dimensie, maar we staan tegelijkertijd voor een nationale verantwoording
(...). De bondsregering heeft de eerste noodzakelijke consequenties
getrokken. Deze heldere koers van een op de verbruiker
georiënteerde inrichting van de landbouw zullen we ook op Europees
niveau aanbevelen." De kanselier offerde twee ministers om te
onderstrepen dat zijn regering een nieuw begin wil maken.
Bijna veertig jaar geleden koos de Europese Gemeenschap met haar
landbouwbeleid voor een mengsel van kwantiteit en kwaliteit. Kwantiteit
voor de consument, een acceptabel werkzaam leven voor de producent. De
BSE-crisis heeft nu de consument mondig gemaakt. Een spontane
kopersstaking is het gevolg. Op de landbouw- en voedingsmarkt is een
ware revolutie uitgebroken. Schuldbewust zoeken de verantwoordelijken
dekking.
J.H. Sampiemon is commentator voor NRC Handelsblad.